Hooglied van de Reformatie: ”Een vaste burcht is onze God”
Over Maarten Luthers ”Een vaste burcht is onze God” zijn boeken vol geschreven. Het lied geniet in meer dan 200 talen bekendheid en is in ongeveer 65 liedbundels opgenomen. Duizenden mensen brengen het in deze dagen weer tot klinken wanneer de vijfhonderdste verjaardag van de Reformatie wordt herdacht.
Is Luthers beroemdste lied wel een strijdlied, zoals het door de jaren heen steeds vaker werd gezien? We weten niet precies wanneer en waar en naar aanleiding waarvan Luther dit lied gemaakt heeft. Ooit werd aangenomen dat de reformator het geschreven zou hebben ter gelegenheid van 31 oktober 1517, de dag waarop zijn 95 stellingen in Wittenberg verschenen.
Een andere theorie is dat Luther het lied in 1521 gemaakt zou hebben, aan de vooravond van de rijksdag te Worms, waar hij met zijn tegenstanders in het strijdperk trad. Hij moest zich daar verantwoorden vanwege zijn reformatorische publicaties. Zijn vrienden dachten dat dit bezoek aan de rijksdag zijn dood zou worden. Maar Luther zei: „Al waren er net zo veel duivels als dakpannen op de daken, ik zal toch gaan.”
Wie de hervormer dan met „de vorst der hel” zou hebben vergeleken, waarvan hij in zijn lied spreekt? En aan wie hij toen gedacht moet hebben, toen hij van diens wapenen van list en overmacht gewaagde? Zijn lied zou dus ondubbelzinnig een antiroomse opzet hebben en van oorsprong inderdaad een „protestants” strijdlied zijn.
Beide stellingen, die zijn lied dateren in 1517 of 1521, worden gelogenstraft door het feit dat Luthers eerste lied dateert van na 1 juli 1523, de dag waarop Hendrik Vos en Johann van Essen op de brandstapel ter dood veroordeeld werden. Naar aanleiding daarvan schrijft Luther: „Ein neues lied wir heben an” („We heffen een nieuw lied aan”).
Pest
In 1527 wordt Luther ernstig ziek. In Wittenberg heerst de pest. Hij laat zijn collega Bugenhagen komen, die met en voor hem bidt. Ook wordt zijn zoontje Hans zo ziek dat die na twaalf dagen zonder voedsel bijna overlijdt. In hetzelfde jaar wordt zijn vriend en leerling Leonhardt Kaiser op de brandstapel ter dood gebracht. Al met al een jaar waarin Luther zwaar wordt beproefd. Voor hem is de duivel de existentiële aanwezige. Teistering door ziekte en dood zijn voor Luther dus het werk van de duivel. Hij dicht dan:
Ein feste Burg ist unser Gott,
Ein gute Wehr und Waffen.
Er hilft uns frei aus aller Not,
Die uns jetzt hat getroffen.
Der alte böse Feind,
Mit Ernst er’s jetzt meint;
Gross Macht und viel List
Sein grausam Rüstung ist.
Auf Erd ist nichts seinsgleichen.
Een vaste burcht is onze God,
een schild en zwaard in ’t strijden;
uit drukkend leed en dreigend lot
zal ons zijn hulp bevrijden.
De vorst van de hel
bedreigt ons nu fel;
zijn wapen en kracht
is list en overmacht.
Nooit zag men zijns gelijke.
(vertaling J. P. Boendermaker)
Verder schrijft Luther dat onze macht tot niets in staat is en dat we spoedig verloren zijn. Maar Jezus Christus heeft voor ons gestreden. We hoeven niet te vrezen voor de duivel, ook al wil satan ons verslinden. Het leed dat hem treft, beschrijft hij met het dreigende verlies van zijn zoontje en de op de brandstapel omgekomen vriend. Al nemen ze ons bloed, vrouw, kind, eer en goed af, laat hen maar begaan, zij hebben er niets aan: het Rijk blijft ons behouden.
Avondmaalsstrijd
Het is ook de tijd dat Luther strijd voert over het avondmaal met Zwingli. Luther ergert zich nogal aan het triomfantalisme van Zwingli en andere Zwitsers, die de aanwezigheid van Christus in brood en wijn geestelijk opvatten. Luther gelooft dat Christus werkelijk in de tekenen aanwezig was. Daarmee staan ze lijnrecht tegenover elkaar. Luther voelde zich nogal in de hoek gedreven. Met de uitspraak: „Dit ís Mijn lichaam” had Luther op het oog dat „één woordje hem –satan – kan vellen”, aldus kerkhistoricus dr. F. P. van Stam.
In 1528 gaat ”Een vaste burcht is onze God” als vlugschrift het land door. In hetzelfde jaar verschijnt het Lutherlied in het Wittenbergs Gezangboek van Hans Weisz. Een jaar later, in 1529, verschijnt het in het zogenaamde Klugsche Gezangboek. Alle theorieën dat Luther zijn lied in 1529 gedicht zou hebben, worden daarmee afgedaan.
Ook dat het gestoeld zou zijn op zijn bezorgdheid dat in de herfst van 1529 de Turkse legers voor de poorten van Wenen verschenen. Met de „vorst van de tijd”, die ons „bloed, vrouw, kind, eer en goed” kan afnemen, zou Luther dan de Turk, de „baarlijke duivel” hebben bedoeld. De aftocht van het Turkse leger beschouwt Luther als een wonder van God. Anderen achten Luthers lied een strijdlied voor de rijksdag in Spiers (1529) of voor de rijksdag in Augsburg (1530).
Kortom, we moeten dit lied niet aan één bepaalde periode van Luthers leven binden. De hervormer is immers zijn leven lang in de strijd tegen vijanden gewikkeld geweest.
Socialisten
Het is niet verwonderlijk dat ”Een vaste burcht is onze God” bij de samenstelling van liedbundels verreweg het populairste gezang was. Het was sterk verbonden aan het protestantisme. Socialisten, met een afkeer van protestantse denkbeelden en dus ook van protestantse liederen, maakten van Luthers woorden een parodie waarmee ze hun eigen denkbeelden wilden overdragen. Zo schreef de socialistische kelner van het Melkhuis in het Amsterdamse Vondelpark, P. H. van der Wal, rond 1900:
Een vaste burgt is ons ’t verstand/ in stormen en gevaren,/ een rots, onwankelbaar geplant/ in d’opgezweepte baren./ Wie denkt, gevoelt zich sterk!/ Wat ons ook tegenwerk’,/ hoe diep men ons bedroog:/ Een lichtbaak rijst omhoog,/ waarom zich d’ onzen scharen.
Geen blind geloof begeren wij,/ geen slaafse volgelingen./ Wij maken ons van dogma’s vrij,/ van al wat ons wil dwingen./ De leuze zij voortaan:/ Op eigen benen staan! / Wie ’t ernst is, zal niet meer/ een voorgeschreven leer/ in ’t enge keurslijf wringen.
Psalm 46
Te weinig wordt er in de geschiedschrijving aandacht geschonken aan het feit dat Luther zelf boven ”Een vaste burcht” schreef: ”Der 46. Ain trost Psalm in aygenen Weysz.” En verder: ”Deus noster refugium et virtus” (”God is onze toevlucht en sterkte”). Naar Luthers eigen aanduiding dus een psalmlied, een bewerking van Psalm 46. Weliswaar is het een vrije bewerking van de psalm. Psalm 46 is een oudtestamentisch geloofslied. Geen macht op aarde is te vergelijken met de kracht en het vertrouwen van het geloof. De Heere, de God van Jakob, is met ons. In alle omstandigheden waarin Luther werd aangevochten, is Psalm 46 hem tot troost geweest. Of het nu ziekte en dood, de pauselijke macht of dreiging van Turken was. Met Psalm 46 voor ogen, stond Luther voluit in het leven. Ook na 1517, toen de Reformatie zich ontplooide. Tot in onze tijd toe kan ”Een vaste burcht” als het „Hooglied van de Reformatie” gelden.
Krijgsliedtaal
”Een vaste burcht is onze God” is een generatielang gezongen in de vertaling van Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889). Daarin heet het Lutherlied „een monument van reformatorische geloofstaal” en is het een echt 19e-eeuws strijd- en triomflied van de Reformatie geworden. Niet het minst door de regel „toch doen wij ’t krijgslied schallen en tarten wij zijn geweld.” Opmerkelijk dat deze „krijgsliedtaal” in Luthers eigen woorden niet te vinden is.
Verder is er geen regel die zo veel weerstand biedt als deze: „Delf vrouw en kind’ren ’t graf, neem goed en bloed ons af.” Ook dat graf vinden we niet terug in Luthers woorden. Bij hem gaat het om lijf, vrouw, kinderen, goed en bloed dat ons wordt afgenomen. Laat het maar los, zo wil hij zeggen. Ze winnen er toch niets mee. Het Rijk blijft ons behouden.
”Een vaste burcht” is door Ten Kate gemaakt tot een lied dat in deze vorm niet door Luther is gedicht. In zijn oervorm heeft het niets strijdlustigs of krijgshaftigs.
Moeten we ”Een vaste burcht” daarom maar niet meer zingen op Hervormingsdag? Nee, gewoon blijven doen. Toch kan het geen kwaad om te weten welke plaats Luther zelf het lied heeft toebedeeld. Geen strijdlied dus, maar een psalmlied naar Psalm 46, waarin hij ondanks de dreiging –welke dan ook– troost put.
Melodie
De melodie van ”Een vaste burcht” is door Luther zelf gemaakt. Maar die melodie heeft in de loop der eeuwen een enorme verandering ondergaan. Van oorsprong was het een zeer ritmische melodie. Lutherliederen met een verkondigend karakter beginnen vaak met een korte noot, als een klaroenstoot, als een signaal dat aandacht vraagt. Dit lied is daarop geen uitzondering. Het levendige originele ritme van dit Lutherlied kan een koor prima zingen. Voor een zingende gemeente is het wel een lastige opgave.
Orgelmuziek uit het midden van de zeventiende eeuw laat de melodie nog in haar oorspronkelijke ritme horen. Een eeuw later lijkt het praktijk te zijn dat alle noten even lang worden gezongen en gespeeld. In die vorm is het lied ook ons overgeleverd. De prachtige orgelversie van Jan Zwart mag een topper heten.
In de dichting van Ten Kate is de melodie ook terechtgekomen in de Hervormde Bundel van 1938 (Gezang 96), en met een „verbeterde vertaling” als Gezang 97.
Toen in 1973 het Liedboek voor de kerken verscheen, was onder kerkgangers een van de voornaamste kritiekpunten dat ”Een vaste burcht” (Gezang 401) was „gerestaureerd”: het lied had zijn oorspronkelijke ritme teruggekregen. „Een gemeente kan dat toch niet zingen?” was de veelgehoorde klacht.
Niettemin is het in dezelfde ritmische melodievorm opgenomen in het ”Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk” uit 2013 (Gezang 898). De samenstellers van deze bundels noemen het „hymnologisch absoluut verantwoorde keuzes.” Het is de vraag of die keuzes ook gevolgd zullen worden. In de dit jaar verschenen bundel Weerklank (Gezang 233 en 234) is de niet-ritmische melodie weer opgenomen. Die zal het ongetwijfeld langer volhouden.
Een vaste burcht
Origineel/Duitse tekst
- Ein feste Burg ist unser Gott,
ein gute Wehr und Waffen.
Er hilft uns frei aus aller Not,
die uns jetzt hat betroffen.
Der alt böse Feind
mit Ernst er’s jetzt meint,
gross Macht und viel List
sein grausam Rüstung ist,
auf Erd ist nicht seinsgleichen.
- Mit unsrer Macht ist nichts getan,
wir sind gar bald verloren;
es streit’ für uns der rechte Mann,
den Gott hat selbst erkoren.
Fragst du, wer der ist?
Er heißt Jesus Christ,
der Herr Zebaoth,
und ist kein andrer Gott,
das Feld muss er behalten.
- Und wenn die Welt voll Teufel wär
und wollt uns gar verschlingen,
so fürchten wir uns nicht so sehr,
es soll uns doch gelingen.
Der Fürst dieser Welt,
wie sau’r er sich stellt,
tut er uns doch nicht;
das macht, er ist gericht’:
ein Wörtlein kann ihn fällen.
- Das Wort sie sollen lassen stahn
und kein’ Dank dazu haben;
er ist bei uns wohl auf dem Plan
mit seinem Geist und Gaben.
Nehmen sie den Leib,
Gut, Ehr, Kind und Weib:
lass fahren dahin,
sie haben’s kein’ Gewinn,
das Reich muss uns doch bleiben.
Vertaling Ten Kate
- Een vaste burcht is onze God,
een toevlucht voor de Zijnen!
Al drukt het leed, al dreigt het lot,
Hij doet zijn hulp verschijnen!
De vijand rukt vast aan
met opgestoken vaan;
hij draagt zijn rusting nog
van gruwel en bedrog,
maar zal als kaf verdwijnen!
- Geen aardse macht begeren wij,
die gaat welras verloren.
Ons staat de sterke Held ter zij,
dien God ons heeft verkoren.
Vraagt gij zijn naam? Zo weet,
dat Hij de Christus heet,
Gods eengeboren Zoon,
verwinnaar van de troon:
de zeeg’ is ons beschoren!
- En grimd’ ook d’open hel ons aan
met al haar duizendtallen,
toch zal geen vrees ons nederslaan,
toch doen wij ’t krijgslied schallen.
Hoe ook de satan woedt,
wij staan hem voet voor voet,
wij tarten zijn geweld;
zijn vonnis is geveld:
één woord reeds doet hem vallen!
- Gods Woord houdt stand in eeuwigheid
en zal geen duimbreed wijken.
Beef, satan! Hij, die ons geleidt,
zal u de vaan doen strijken!
Delf vrouw en kind’ren ’t graf,
neem goed en bloed ons af,
het brengt u geen gewin:
wij gaan ten hemel in
en erven koninkrijken!
Vertaling Den Besten/Wit
- Een vaste burcht is onze God,
een wal die ’t kwaad zal keren;
zijn sterke arm houdt buiten schot
wie zich niet kan verweren.
De vorst van het kwaad,
de aartsvijand staat
geharnast in ’t veld;
in list en in geweld
kan geen hem evenaren.
- Al onze macht is ijdelheid:
wij gaan terstond verloren,
wanneer de held niet voor ons strijdt,
die God heeft uitverkoren.
Zo gij ’t nog niet wist;
Jezus Christus is ’t,
de Heer van ’t heelal,
die overwinnen zal,
God zelf staat ons terzijde.
- Al wordt de wereld ook een hel
en ’t leven niets dan lijden,
wij vrezen niet, Immanuël
zal stellig ons bevrijden.
Hoe satan ook woedt
en wat hij ook doet,
’t is macht’loos geweld,
zijn vonnis is geveld.
Een woord, en hij moet vallen.
- Gods heilig woord alleen houdt stand,
Gods waarheid zal ons staven.
Hij leidt ons en met milde hand
schenkt Hij zijn geestesgaven.
Al rooft de tiran
ons wat hij maar kan,
ons goed en ons bloed,
laat hem zijn overmoed!
Gods rijk blijft ons behouden.