Een gereformeerde kibboets in Gelderse Vallei
Beiden woonden voor hun huwelijk met elkaar „op de Rudolphstichting” in De Glind, bij Barneveld. Hij was daar „uit huis geplaatst” na het overlijden van zijn vader en moeder. Háár ouders waren aangesteld als pleeggezin. Samen vroegen ze oud-bewoners en oud-medewerkers naar hun herinneringen aan Jeugddorp De Glind. Dat leverde „mooie, ontroerende, vrolijke, maar ook verdrietige en boze verhalen” op.
Af en toe kwamen ze nog in De Glind. Vier jaar geleden zochten Jaap Krediet en Rieke Visser er een passende gelegenheid voor hun 45-jarig huwelijksfeest. In het jeugddorp werd toen de viering van het 100-jarig bestaan voorbereid. Ze werden meteen gestrikt. Of ze als vrijwilligers wilden helpen.
In de auto terug naar huis, in het Friese Bergum, ontstond het idee om verhalen van oud-bewoners en andere betrokkenen te gaan verzamelen. Krediet en Visser: „Hoe was het leven op de Rudolphstichting door de jaren heen? Wat wisten we zelf eigenlijk van onze eigen periode, van 1961 tot 1968? Van ons twaalfde tot ons achttiende. In die levensfase ben je erg met jezelf bezig. Van de eerste decennia wisten we al helemaal niets.”
Ontouderde kinderen
Jeugddorp De Glind begon in 1914 als „opvoedingsgesticht” voor verwaarloosde en „ontouderde” kinderen, met een jongenspaviljoen en een meisjespaviljoen. Boeren konden er landbouwgrond pachten als ze in hun gezin en bedrijf enkele kinderen wilden opnemen die niet meer thuis konden wonen. Een „gereformeerde kibboets in de Gelderse Vallei”, typeerde een oud-bewoner het jeugddorp.
De aanzet gaf ds. R. J. W. Rudolph, gereformeerd predikant in Leiden. Voortbordurend op zijn visie richtte de landelijke vergadering van diaconieën van de Gereformeerde Kerken in Nederland in 1927 de Vereniging tot verzorging van kinderen de Rudolphstichting op. Via ondersteuning door de hulporganisatie Kerk in Actie is er nog steeds een band met de Protestantse Kerk in Nederland. Jeugdzorg biedt de stichting niet meer. Ze is nu eigenaar van veel onroerend goed in De Glind, dat wordt verhuurd aan jeugdzorgorganisaties, en ontwikkelt vooral vernieuwende projecten voor de opvang van uit huis geplaatste kinderen in een gezinsvorm.
Krediet (68), voor zijn pensioen als commissaris van politie in Friesland divisiechef zware en georganiseerde criminaliteit, en Visser (68), jarenlang docent volwasseneneducatie, vergaarden „mooie, ontroerende, verdrietige, boze en vrolijke verhalen.” Die zijn geplaatst op een speciale internetsite. Een selectie is gebundeld in ”Gedeeld verleden”, een boek van 350 pagina’s op A4-formaat dat morgen wordt gepresenteerd. Krediet noemt het een „ervaringskroniek.” „We laten de geschiedenis van het jeugddorp zien zoals oud-bewoners en andere betrokkenen het beleefden.”
Niet verzwegen
Minder plezierige herinneringen worden niet verzwegen. „Vooral in de eerste tientallen jaren is niet altijd goed met de uit huis geplaatste kinderen omgegaan. Dan drukken we ons nog voorzichtig uit”, zeggen de twee samenstellers. „In de paviljoens of groepshuizen moesten de kinderen vaak vechten om hun eigen plekje. In de pleeggezinnen waren de verschillen in behandeling tussen eigen kinderen en pleegkinderen soms groot. Het gevoel tweederangs te zijn, raakten oud-bewoners niet zomaar kwijt. Sommige boerengezinnen gebruikten de kinderen bovendien als goedkope arbeidskrachten.”
„Het jeugddorp had twee gezichten: goed en slecht”, vatten Krediet en Visser de historie samen. „Er waren goedwillende mensen, maar ook slechte pleeggezinnen. Doorgaans was het al niet de schuld van pleegkinderen dat ze in De Glind zaten, ze hadden er ook niets over te zeggen waar ze terechtkwamen. Een uithuisplaatsing doet altijd pijn. Als die nieuwe omgeving dan als onveilig wordt ervaren, is die pijn dubbel zo erg. Pleegouders werden aanvankelijk niet bepaald geselecteerd op hun jeugdzorg-kwaliteiten. Voor alles telde of ze als goed gereformeerd bekendstonden. Het duurde vaak ook te lang voordat een slecht gezin werd aangepakt en kon vertrekken.”
„We hopen en denken dat het tegenwoordig anders is”, zegt Krediet. „Het jeugddorp is veel kindvriendelijker geworden. De Glind is nu een plaats waar kinderen tot zichzelf kunnen komen, zo goed mogelijk worden opgevangen en worden begeleid naar een leven buiten de bescherming van het jeugddorp.”
Van-hand-tot-handkind
Niettemin kunnen de verhalen van vroeger jeugdhulpverleners blijven inspireren, meent het echtpaar. „Nogal wat oud-bewoners werkten mee met als motief dat anderen van hun verhaal kunnen leren. „Zodat mijn rottige geschiedenis niet weer gebeurt”, verwoordde iemand. Een oud-bewoner noemde zichzelf een „van-hand-tot-handkind.” Ook in deze tijd worden kinderen rondgepompt in de jeugdzorg, omdat men simpelweg geen raad met hen weet. De voornaamste les is volgens ons dat in de jeugdzorg het waarborgen van de veiligheid van het kind voorop moet staan. Sommige kinderen kregen te horen dat ze maar een paar maanden in De Glind zouden zijn, maar bleven er een jaar of acht. Wees duidelijk, praat met kinderen om te weten wat hen bezighoudt.”
Krediet spreekt uit eigen ervaring. „Tweemaal ben ik van school getrapt. Ik had nu net zo goed topcrimineel kunnen zijn. Er is soms maar één mens nodig om het verschil te maken, zegt groepsleider Kees van der Werf in het boek. Voor mij was dat Riekes moeder.” Rieke: „Ze gunde Jaap een gezin. Hij mocht bij ons in huis komen.”
Van der Werf vertelt in ”Gedeeld verleden” over een meisje dat nergens te handhaven was. „Ze maakte het leven voor zichzelf en anderen soms bijna onmogelijk, maar had een stabiele omgeving nodig. Er werd tegen ons gezegd: Als jullie dit meisje in de groep opnemen, dan ben je verplicht om haar de komende vier jaar niet meer los te laten. Dat was heel moeilijk. Ze probeerde van alles om zichzelf weg te pesten, maar het is ons gelukt om haar te houden. Daar is ze achteraf heel blij om.”
Ervaringsverhalen
„Uit Groningen kwamen twaalf kinderen die in een kleine woonark leefden met hun ouders. Ze werden daar niet goed verzorgd en ze zaten onder de wormen, luizen en vlooien. Zes van die kinderen werden bij mijn ouders ondergebracht. (…) En er was een meisje in een pleeggezin voor wie haar eigen moeder een mooi vestje had gebreid. Zij gaf dat aan haar kind. Zodra de moeder weg was, zei de pleegmoeder: Dat vestje staat mijn dochtertje beter.”
Diet, dochter van een pachtboer, in 1931 geboren in Jeugddorp De Glind
„Tante Nella (van 1939 tot 1944 in De Glind, JK) is misbruikt door haar pleegvader. Dat kwam uit toen ze mee wilde naar de kerk in plaats van thuis op het jongste kind van haar pleegouders te passen. Toen haar werd gevraagd waarom ze niet wilde oppassen, zei ze tegen haar pleegmoeder: Vader doet zo raar, hij zit met zijn handen onder mijn kleding. Ze werd eerst natuurlijk niet geloofd en kreeg een extra zware straf, maar ik weet dat hier na de oorlog een rechtszaak over is geweest. Hij heeft schuld bekend.”
Fred, de zoon van een pleegkind
„Op het jongenspaviljoen heerste in die tijd een strak regime. Vooral het hoofd, De Groot, was een harde. Hij regeerde met ijzeren vuist. Hij had een militaire achtergrond. Zijn manier van optreden zal daar zeker mee te maken hebben gehad. (…) Hij mepte met de sleutelbos die hij in zijn hand had keihard tegen mijn hoofd. Ik brak mijn neus en kreeg vijf dagen isoleercel.”
Arend, kort na de Tweede Wereldoorlog in De Glind geplaatst
„Ik kwam als pleegkind bij de familie Tolkamp, een boerengezin. Mensen met het hart op de juiste plaats. We hebben onze twee kinderen naar hen vernoemd, omdat ze voor ons hele gezin tot hun dood toe veel hebben betekend. In hun gezin waren zeven eigen kinderen en nog twee pleegkinderen. Een van hen heette Kees, net zoals ik, daarom noemden ze mij Cor. Dat was wennen en inmiddels heet ik natuurlijk al lang weer Kees, behalve voor de Tolkampen, voor hen blijf ik Cor. Ik heb een goede tijd bij de familie Tolkamp gehad.”
(Kees, vanaf 1961 in De Glind)
„Aan het jongenspaviljoen heb ik geen slechte herinneringen. De leiding was best te pruimen, aan het groepsleven raakte je snel gewend. Sommige jongens waren echte kwelgeesten, maar dat hou je toch. Je leerde al gauw de spelregels kennen en je positie veilig te stellen. Pikpoten (het ‘stichtingswoord’ voor weglopen, JK) was de gewoonste zaak van de wereld. Ik was dertien en woonde amper een maand op het jongenspaviljoen, toen ik samen met groepsgenoot Kees ben weggelopen. We gingen zomaar een kant op, zonder te weten waarheen. Na vier dagen slenteren, in hooibergen slapen, bij boeren melk stelen, brood gappen en andere kleine kruimeldiefstallen wilde ik weer naar huis, naar het jeugddorp. Ik voelde me vies en ellendig. Kees was het met mij eens.”
(John, als 13-jarige in 1965 in het jeugddorp geplaatst)
„Vier jaar lang is mijn vader coach van het meidenelftal geweest. Dat deed hij ook met een enorme betrokkenheid. We mochten natuurlijk niet schelden of vloeken, maar wanneer er per ongeluk een vloek over het veld ging, werd er ook gelijk „Sorry, dominee” geroepen. Moest je dan de omstanders soms zien kijken. Daar kon ik wel om lachen, hoor, want dat was best bijzonder dat iemand met deze functie dit deed.”
Margot Jellema, dochter van ds. Joh. Jellema, die van 1972 tot 1988 predikant van de gereformeerde kerk in De Glind was en tevens geestelijk verzorger van de Rudolphstichting
„Ik was zeven toen ik er kwam. Ik denk dat ik uit huis geplaatst ben omdat ik onhandelbaar was, ik luisterde niet. Na een jaar en twee maanden mocht ik naar een gezinshuis. Daar zijn twee vaste pleegouders. Dat vond ik fijn. Op een groep heb je telkens verschillende leiders en moet je steeds weer wennen, de een vindt dit belangrijk en de ander dat. In De Glind was eigenlijk altijd wel wat te doen. Ik vond paarden leuk, dus ik mocht paardrijden op de kinderboerderij. Ik heb al vier keer de Vierdaagse van Nijmegen gelopen, we deden dat met een groep van 20 of 25 mensen uit De Glind.”
(Duncan, van 2005 tot 2015 in De Glind)
Boekgegevens
„Er is soms maar één mens nodig om het verschil te maken”
Gedeeld verleden. Een dorp vol verhalen, Jaap Krediet en Rieke Visser; uitg. Elikser, Leeuwarden, 2017; ISBN 978 90 8954 993 8; 350 blz.; € 27,50.