Kerk & religie

Pastoor Theo van der Sman schrijft aan zijn eigen levensboek

Op zondagmorgen bedient pastoor Theo van der Sman uit Hasselt de eucharistie. ’s Avonds zet hij zich onder de reformatorische prediking in zijn woonplaats. „We zijn één in het doopsel, het geloof in Christus, het Apostolicum en de psalmen.”

27 October 2017 20:39Gewijzigd op 16 November 2020 11:48
Pastoor Theo van der Sman. beeld Sjaak Verboom
Pastoor Theo van der Sman. beeld Sjaak Verboom

Sinds twee jaar is de pastorie van de Sint-Stephanuskerk in Hasselt weer bewoond. Emeritus pastoor Theo van der Sman vulde het pand met zijn museale collectie: antieke klokken, schilderijen, beelden, iconen, een houten kribbe met het Kind en andere devotionalia. Boven al het andere gaat voor Van der Sman het kistorgel in de hoek van de woonkamer. Op de lezenaar staat Psalm 130, in de zetting van Jan Pieterszoon Sweelinck. Zonder iets te zeggen neemt de pastoor plaats achter het instrument en begint te spelen. Na de slotklanken sluit hij de ogen, en blijft onbeweeglijk zitten. Als in trance.

Práchtig!

„Ja, zo ervaar ik dat ook. ”Uit de diepten roep ik tot U…” Dat gaat dieper dan de gezangen van Johannes de Heer, vind je niet? Al zitten ook daar mooie verzen tussen. Een gevangenispredikant die ik ken, laat ze vaak zingen. De gedetineerden mogen alles opgeven, behalve ”Ik zie een poort wijd openstaan”. Om misverstanden bij nieuwkomers te voorkomen.”

Van wie leerde u orgel spelen?

„Van Jan Bout, destijds de vaste organist van de hervormde Wilhelminakerk in Rotterdam-Zuid. Ik woonde daar geregeld de diensten bij, omdat ik zeer onder de indruk was van het orgel. Bout was niet alleen een uitmuntende organist, maar ook een begaafde leermeester. En een vaderfiguur. Daar had ik behoefte aan. Bij ons thuis was het, zacht uitgedrukt, geen feest.”

Omdat?

„Mijn vader leefde in een angstwereld. Angst om te worden opgehaald. Daardoor was mijn moeder kostwinner. Na een lange dag als verkoopster bij de Bijenkorf moest ze thuis nog aan de slag. We woonden op het Noordereiland; een oord van armoede. M’n oudste broer heb ik niet gekend. Ook de broer boven me is jong overleden. Het is een wonder dat mijn moeder het hoofd boven water hield. Ze heeft ternauwernood het bombardement op Rotterdam overleefd en belandde daarna net als mijn vader in het verzet. In die tijd werkte ze bij Gerzon, een Joods modehuis. Ze was er getuige van dat haar beste vriendinnen werden afgevoerd in een vrachtwagen. In de Hongerwinter is ze bijna om het leven gekomen door voedselgebrek. Alle spanning en verdriet sleepte ze met zich mee, maar zíj ging er níét aan ten onder.”

Was het een behoudend rooms-katholiek milieu waarin u opgroeide?

„Verre van dat, al hadden we heel wat geestelijken in de familie. Toen ik kenbaar maakte dat ook ik priester wilde worden, zei mijn vader: „Dat gaat niet gebeuren.” Hij hoopte op kleinkinderen. Ik overwoog aan zijn wil tegemoet te komen door protestantse theologie te gaan studeren. Uiteindelijk heb ik dat niet gedaan, omdat je wortels zich niet laten verloochenen. Vanuit de katholieke traditie heb ik een aantal zaken meegekregen die voor mij heel wezenlijk zijn. Vooral het gevoel voor mysterie.”

Had uw tweede keus, voor de zorg, met de thuissituatie te maken?

„Absoluut. Toen ik na de opleiding tot A-verpleegkundige de kans kreeg om ook de psychiatrie te gaan doen, heb ik gesolliciteerd bij het Joodse Sinaï Centrum in Amersfoort. De patiënten daar waren bijna allemaal mensen die de kampen hadden overleefd. Hun gedragingen kwamen me bekend voor. Door het zien van sleutels, een paar laarzen of een gestreept overhemd konden ze helemaal van slag raken.”

En dan besluit u alsnog priester te worden?

„Ja, dat verlangen is nooit verdwenen. Ik ben de deeltijdopleiding in Antwerpen gaan volgen. Die combineerde ik met een baan als ambulanceverpleegkundige. Zelfs na mijn priesterwijding heb ik nog een aantal jaren op de ambulance gezeten. Parttime, met toestemming van het bisdom Utrecht. Nu zou ik dit werk fysiek niet meer aankunnen, maar ik mis het nog altijd. Ik heb moeten leren dat ook pastoraat een vorm van hulpverlening is.”

Hoe hebt u de neergang binnen de Rooms-Katholieke Kerk beleefd?

„Wat je zelf in de kerk ontvangt, wil je doorgeven aan anderen. Het doet onnoemelijk zeer als dat niet lukt en grote groepen afhaken. Die beweging lijkt niet te stuiten, door de algehele secularisatie. Ook het hele misbruikverhaal heeft er geen goed aan gedaan. Misschien moeten we terug naar het begin, zoals de apostelen zijn begonnen. Met basisgemeenschappen.”

Nog even en het is weer Hervormingsdag.

„Ja, een gedenkdag, om ons erbij te bepalen hoe het fout kan gaan. Luther klopte tevergeefs aan bij paus Leo X. Dat is de treurnis van de geschiedenis. Als hij een paar jaar later was geweest, onder de Nederlandse paus Adrianus VI, had hij waarschijnlijk wel gehoor gekregen. Die deelde zijn zorgen over de misgroei en misstanden binnen de kerk. Het doet me pijn dat het zo is gegaan. We moeten ervan leren.”

Luther probeerde niet alleen de kerk, maar ook zichzelf te saneren. Herkent u dat?

„Zeker, de genade komt je niet aanwaaien. Ik zoek die te verkrijgen door mezelf aan te bieden als werktuig in Gods hand. Over een paar weken loop ik weer door de sloppenwijken van Sri Lanka. Als ik daar bezig ben, voel ik me op m’n plaats. Ons geloof in Christus moeten we handen en voeten geven, door dat wat we in de evangeliën lezen te vertalen in de wereld buiten de kerk.”

Genade verdienen, dat klinkt tegenstrijdig.

„De hemel is niet mijn verdienste, maar je moet er wel voor werken. Er komt een dag waarop de boeken opengaan. Wat mijn dienstwerk dan waard is geweest, is niet aan mij om te bepalen. Ik hoop op een voldoende. Wij kunnen hier niet meer doen dan aan ons boek schrijven. Als God dat beoordeelt, komt niemand er zonder kleerscheuren af. Omdat in elke keuze die we maken, een mate van kwaad zit. Daar denk ook ik niet altijd even diep over na, maar veel mensen leven wel érg klakkeloos. Alsof er geen oordeel is.”

Hoe kom je met zonde en gebrek door Gods oordeel heen?

„Dat is aan Hem. Het is aan mij om dagelijks mijn handelen te evalueren. Dat doe ik in het bijzonder als ik hier op zondagavond in de hervormde kerk zit. Die dienst ervaar ik als de afsluiting van de oude week en het begin van de nieuwe. Ik word er meegenomen in een sfeer van gebed, prediking en de psalmen in de oude berijming. Het zingen daarvan trekt bij mij jeugdregisters open. Bovendien komen er meestal fantastische predikanten. Ook ds. Westerhout, de eigen predikant, kan geweldig preken. Ik heb nog nooit iets gehoord wat me irriteerde of pijn deed. Ik luister niet naar wat ons scheidt, maar naar wat ons bindt. We zijn één in het doopsel, het geloof in Christus, het Apostolicum en de psalmen. Daarin vind je alles van het christelijke leven terug: Gods afwezigheid, Zijn nabijheid, het verlangen om Hem te verheerlijken.”

Wat trekt u in de prediking?

„De originaliteit. Doordeweeks luister ik geregeld naar preken op Prekenweb. Vooral de preken van ds. W. Visscher en ds. C. G. Vreugdenhil mag ik graag horen. Vanwege hun actualiseren van Bijbelgedeelten en hun beeldende taal. Daar ben ik gevoelig voor. Heel vaak denk ik onder het luisteren: zo heb ik het nog nooit gehoord. Dat is het mooie van het beluisteren van voorgangers uit een andere traditie. Bij een huwelijksvoltrekking die ik bijwoonde zei een ouderling: „Bruidspaar, ik geef een Boek dat je moet lezen, maar dat omgekeerd ook jullie leest.” Dat is toch prachtig gezegd? Zulke uitspraken knoop ik in mijn oren.”

Bent u door de reformatorische prediking anders over de eucharistie gaan denken?

„Niet wezenlijk. Dat blijft een verschilpunt. Wel bekoort me het besef van de heiligheid van het avondmaal bij protestanten. Wie ben ik dat ik toe mag treden? Dat is ook voor rooms-katholieken een gepaste vraag. Zeker als je je realiseert wat je tot je neemt. Als ik ’s morgens de eucharistie heb bediend, en ik maak ’s avonds een dienst van nabetrachting mee, dan voel ik nog sterker wat het betekent dat ik als voorganger mensen het lichaam van Christus aanbied. Hoe dat kan, begrijp ik niet, maar ik aanvaard het als een geloofsfeit en een belangrijke traditie van de Katholieke Kerk. Zo ga ik er ook mee om. Met diepe eerbied.”

De opvatting dat brood en wijn onder de handen van de priester in het lichaam en bloed van Christus veranderen, is volgens de Heidelbergse Catechismus een vervloekte afgoderij.

Zichtbaar bezeerd: „Staat dat er nog steeds in? Nou, dan moet ds. Westerhout me maar waarschuwen als die passage aan de beurt is. Dan kom ik een keer niet.”

Ervaart u iets van jaloezie als u bij hem zo’n menigte ziet zitten?

„Soms wel. Dan vraag ik me af: wat is de reden dat deze mensen wel blijven komen? Daar speelt ongetwijfeld een stuk sociale controle in mee, maar dat is natuurlijk niet het enige. Het is ook de zorg voor elkaar. En de boodschap. Die is in de protestantse traditie wel sterker afhankelijk van de predikant. Daardoor trekt de ene voorganger veel meer mensen dan de andere. Dat kennen we in de Rooms-Katholieke Kerk minder. Toch doe ik mijn best om mensen echt iets mee te geven. Ik preek graag over Jezus’ ontferming voor gebroken mensen, gemarginaliseerde mensen, arme mensen… Dan zie ik de gezichten voor me van tobbers die ik in Sri Lanka heb ontmoet.”

Het sociale aspect van het Evangelie is voor u wezenlijk?

„Heel wezenlijk. Jezus roept ons ertoe op de arme bij te staan en de vreemdeling te huisvesten. De laatste jaren heb ik continu asielzoekers in huis gehad. Ik probeer me in die mensen te verplaatsen en hoop door mijn prediking ook anderen op te wekken tot sociaal dienstbetoon.”

Bent u niet bang dat het Evangelie daarmee tot een wet wordt?

Na een zeer lange stilte: „Dat vind ik een lastige vraag, omdat die voor mijn gevoel hét verschil in de geloofstraditie tussen rooms-katholieken en protestanten aangeeft. Daar praat ik niet graag over, want daar worden we het toch niet over eens.”

Wat bracht u ertoe om na uw emeritaat gewoon door te gaan?

„Je hebt als pastoor, net als een dominee, een roeping voor het leven. En als je zo’n pastorie aangeboden krijgt, mogen de mensen daarvoor iets terug verwachten. De helft van mijn tijd ben ik bezig met het werk voor de stichting Hulp aan Sri Lanka en het ondersteunen van vluchtelingen. De overige 50 procent ben ik als vrijwilliger dienstbaar in een aantal parochies in een wijde omgeving. Met vreugde. Laatst was ik een weekend vrij, dat moeten ze me niet nog een keer aandoen.”

Ziet u op tegen de dood?

„Nee, wel tegen het lijden dat eraan vooraf kan gaan. Vooral de eenzaamheid. Ik heb totaal geen familie meer. Niemand! Voor wat er na de dood komt, ben ik niet bang. Dan mag ik Christus zien, over Wie ik zo vaak heb gepreekt. Daar zie ik met verlangen naar uit.”

Levensloop pastoor Theo van der Sman

Theodorus Lambertus Martin Maria van der Sman (Rotterdam, 1950) werkte aanvankelijk in de gezondheidszorg. Hij was onder meer hoofd van een afdeling voor bejaarden met dementie. De deeltijdopleiding voor priester combineerde hij met een baan als ambulanceverpleegkundige. In 1986 werd hij tot priester gewijd in De Meern. Daarna diende hij tal van parochies in het oosten van het land. In 2015 ging hij met emeritaat. Van der Sman is voorzitter van de stichting Hulp aan Sri Lanka. Voor dit werk werd hij in 2007 benoemd tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Ook is hij ridder van de Orde van het Heilig Graf van Jeruzalem.

Meer over
Het Gesprek

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer