Koken als de Romeinen
Eten werkt verbroederend, over lands- en tijdsgrenzen heen. Dat Romeinse soldaten als ze op mars gingen grote aardewerken vaten met olijfolie, honing en garum (een soort vissaus) meesjouwden, maakt ze op de een of andere manier tot mensen van vlees en bloed. We moeten immers allemaal eten om te overleven. Liefst een beetje lekker.
Tweeduizend jaar geleden waren de Romeinen heer en meester in het gebied dat tegenwoordig Nederland heet. Dat wil zeggen: ten zuiden van de Rijn, die de noordgrens van het Romeinse Rijk vormde.
Maar zo nu en dan maakten groepen Romeinse soldaten ook uitstapjes naar het gebied aan de overkant van deze rivier. Sporen van een omvangrijk tentenkamp uit 170 na Christus op de heide bij Ermelo vormen daarvan nog altijd een bewijs. Tussen de 5000 en de 6000 Romeinse legionairs hebben er vermoedelijk hun bivak opgeslagen.
Wat die soldaten daar –zo’n 40 tot 50 kilometer ten noorden van de Rijn– te zoeken hadden? Daar is al veel over gespeculeerd, maar feitelijk is dat niet bekend. Hoelang ze in het ruitvormige kamp van zo’n 9 hectare groot bleven trouwens ook niet. „We denken: zeker drie nachten. Maar veel is nog altijd een mysterie”, zegt Germa Greving. Ze is directeur van Museum Het Pakhuis in Ermelo, dat helemaal in het teken van de Romeinse tijd staat.
Op de bovenverdieping gaat het vooral over het Romeinse Rijk en over het marskamp. Wat had zo’n legionair eigenlijk aan? En hoe zag zo’n tent eruit? Beneden draait het meer om de Romeinse cultuur: wat bijvoorbeeld hun bad- en eetgewoonten waren. Je kunt er raden wat Romeinen lekker vonden door aan geurflesjes te snuffelen. En in de herfstvakantie kunnen kinderen er koken zoals de Romeinen dat deden (zie kader ”Gelderse Smaken”).
Gracht
Dat dat Romeinse legerkamp er is geweest, is in het landschap rond Ermelo nog altijd terug te zien. „De legionairs groeven eerst een gracht van een meter diep langs de rand van het kamp. De grond die daaruit kwam gebruikten ze voor een aarden wal”, vertelt Greving. Tien jaar geleden is die wal opgehoogd, zodat hij nu beter te zien is dan ooit. Vanuit de lucht, maar ook voor wandelaars op de hei. Langs de N303 markeert een groot beeld van een op één knie zittende soldaat de plaats van het kamp.
In de bodem zijn bij opgravingen allerlei Romeinse sporen gevonden: gespen, fibulae (een soort voorlopers van de veiligheidsspeld), spijkers uit schoenzolen en potscherven. „Zeg maar: hun afval. Dingen die niet meer nodig waren of stukgingen. Als een voorraadvat leeg was, gooiden ze het kapot. We zeggen nu dat mensen als ze op de hei wandelen hun afval moeten meenemen. Maar gelukkig hebben die legionairs dat niet gedaan.”
Irminlo
Die Romeinse geschiedenis speelt zich af in een grijs verleden, in een onherkenbaar land en een onbegrijpelijk andere wereld. Ermelo bestond bijvoorbeeld helemaal nog niet – de eerste vermelding van een plaats met de naam Irminlo dateert uit het jaar 855. „In de Romeinse tijd had je op de hoge zandgronden hier kleine gemeenschappen die wat groente verbouwden en voor hun eigen levensonderhoud vee hielden”, beschrijft Greving de situatie. Over de levensomstandigheden van deze mensen is weinig bekend. „Er zijn geen schriftelijke bronnen overgeleverd, vermoedelijk konden ze trouwens ook niet eens lezen en schrijven.”
Maar soms wordt die zich in het verre verleden afspelende geschiedenis opeens toch heel concreet. Bijvoorbeeld als je in een vitrine in Het Pakhuis een tentharing ziet liggen. Hij is vlakbij op de Ermelose hei gevonden en is authentiek Romeins: gesmeed ijzer, met een ring aan de bovenkant. Eigenlijk precies hetzelfde als hedendaagse kampeerders gebruiken. Je zou er zonder problemen een tent mee vast kunnen zetten.
„Zulke vondsten laten een bepaald vernuft zien. Dat vind ik fascinerend. Het gaat om een periode die in tijd ver van ons af ligt. Maar je kunt je er toch mee identificeren”, zegt Greving.
Kookboekjes
Over de kleine gemeenschappen in de buurt van het tegenwoordige Ermelo mag dan weinig zijn overgeleverd, over het Romeinse leven is best veel bekend. Wat de lokale bevolking rond het begin van de jaartelling at, laat staan hoe het werd klaargemaakt: dat weten we niet. Maar desgewenst kunnen we nu nog altijd Romeinse recepten uit die tijd uitproberen. „Er zijn oude kookboekjes bewaard gebleven. Het kruidenkaasje dat we in de herfstvakantie gaan maken, komt daar ook uit”, vertelt Greving.
Het is bekend dat het Romeinse leger enorme voorraden voedsel meesleepte: olijfolie in metershoge vaten, garum (een soort vissaus), graan uit Gallië en wijn uit Griekenland. Maar over het eten van de Romeinse soldaten in zo’n marskamp hoeven we ons weinig illusies te maken. „Ze verbleven met acht man in een tent. Zo’n tentgenootschap kookte ook zelf. Maar daarvoor hadden ze slechts weinig middelen tot hun beschikking.” Vermoedelijk niet meer dan een vuurtje en een kookpot.
Greving: „Ik denk dat hun maaltijd als ze op mars waren vaak bestond uit een soort pap van graan met spek. Of uit platte broden met wat er lokaal te krijgen was, bijvoorbeeld aan wild of groente. Gist was nog onbekend, dus brood zoals wij dat nu kennen zullen ze niet gebakken hebben.”
Tomaat
Sowieso was de Romeinse keuken in de oudheid heel anders dan wat we ons tegenwoordig voorstellen bij Italiaans eten. Vergeet associaties met pizza en pasta. Zoals gezegd was gist nog niet ontdekt. Bovendien kwam de tomaat pas nadat Columbus in 1492 voet aan wal zette in Amerika naar Europa. Citrusvruchten als de citroen waren er trouwens ook nog niet.
„Romeinen hielden erg van de combinatie hartig en zoet. Garum was een heel populair ingrediënt, net als honing. Romeinen waren echte zoetekauwen. Ze gebruikten honing, die overigens peperduur was, liefst overal in. Peper kenden ze trouwens al wel.”
Wijnruit
In het practicum demonstreert Greving hoe de Romeinen moretum maakten. Dit kruidenkaasje werd in de betere kringen als een voorafje opgediend. „Maar ik maak het zelf regelmatig voor op een toastje, als we bezoek krijgen.” Het hoofdbestanddeel is een blok feta. „Die kaas kenden de Romeinen al.” Verder gaan er verse kruiden door: groen van knolvenkel, koriander en munt. „In het originele recept wordt wijnruit gebruikt, maar daar is niet zo gemakkelijk aan te komen.” Als smaakmaker voegt Greving honing, garum (een andere vissaus kan ook) en een beetje azijn en peper toe. Alles in willekeurige hoeveelheden. „Romeinse recepten noemen alleen bestanddelen, niet hoeveel je ervan moet gebruiken. Dat gaat op het gevoel.”
Workshop in het museum
Museum Het Pakhuis (Molenaarsplein 24, Ermelo) is tot en met 31 oktober van dinsdag tot en met zaterdag geopend van 10.30 tot 16.30 uur. Woensdag 18 oktober is er de hele dag een beleefspeurtocht rondom voedsel. Donderdag 19 oktober kunnen kinderen om 14.00 uur meedoen aan de workshop ”Aan tafel! Koken met de Romeinen”. Zaterdag 21 oktober om 14.00 uur kunnen kinderen proeven hoe zoet de Romeinen aten.
Gelderse Smaken
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek telt Nederland zo’n 680 musea. Daarvan is een aantal vermaard en drukbezocht – denk bijvoorbeeld aan het Rijksmuseum. Maar voor de meeste kleinere musea geldt dat ze betrekkelijk onzichtbaar zijn. Terwijl ze bezoekers, ook van buiten de eigen omgeving, best wat te bieden hebben.
Om „onszelf beter te laten zien”, hebben acht kleine Gelderse musea de handen ineengeslagen, vertelt Saskia van den Berg, conservator van Museum Nijkerk en coördinator van het project ”Gelderse Smaken”. De musea zijn vergelijkbaar qua grootte. „We zijn als directeuren en conservatoren allemaal eenpitters: er is budget voor een kleine betaalde baan, en verder werken we heel veel met vrijwilligers.”
Voor het samenwerkingsproject is met opzet gekozen voor een herkenbaar thema: voedsel. Vandaag gaat in Museum Nijkerk bijvoorbeeld een expositie over veranderingen in eetgewoontes van de late middeleeuwen tot nu van start. Woensdag 18 oktober is er in Museum Nairac in Barneveld een lezing over voedsel in de tijd van Jan van Schaffelaar. En Museum Het Pakhuis in Ermelo zet dus de schijnwerper op het menu van de Romeinen.