Taalrubriek: niet kietelen op de valreep
„Pf!. Nét op tijd! Ternauwernood gehaald! Dat was kielekiele! Op de valreep sprong ik in de trein; de conducteur had al gefloten; de deuren gingen direct achter me dicht. ’t Was op het nippertje...”
Terwijl je het zweet van je voorhoofd veegt, heb je intussen drie woorden gebezigd waar niemand gek van opkijkt, maar die bij nader inzien nog niet zo makkelijk te verklaren zijn. Nippertje? Valreep? Kielekiele?
Kielekiele: dat zeg je als je een baby onder z’n kin kietelt. Het zou komen van ”kielen”, een nevenvorm van kietelen. Maar ”kielekiele” als aanduiding van ”net op tijd” is lastiger. De uitdrukking is nog niet zo lang in gebruik; pas in 1933 kwam ze voor het eerst op schrift voor. Mogelijk komt het van de kiel (het onderste deel) van een schip. ”Naar de kiele zijn” in de betekenis van te gronde gaan, verloren zijn heeft ermee te maken. Maar hoe dan de uitdrukking ”kielekiele” is ontstaan, kan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) niet vertellen.
De valreep is duidelijker. De uitdrukking wordt dan ook al in de 18e eeuw gebruikt. Toen dronk je als je afscheid nam ”een glaasje aan de wagen” of ”een glaasje op de valreep”. Ofwel: net voor het vertrek nuttigde je samen nog een drankje. Als je dat op een schip deed, had je bij wijze van spreken al één been over de reling geslagen om via de valreep –het afhangende touw met knopen– het dek te verlaten en je in een sloep of een kleinere boot te laten zakken. Vanuit de aanduiding ”op het punt staan om te vertrekken” ontwikkelde zich de betekenis van ”op het laatste moment”. Waarom zo’n provisorische touwladder dan een valreep heet? ”Reep” kon vroeger ook ”touw” betekenen. En ”val” komt van ”vallen”, dat al in het Middelnederlands de betekenis heeft van je van het schip in de sloep laten glijden.
En dat nippertje, of ”nipperke”, zoals het in het Fries heet? Het heeft te maken met ”nippen”: met kleine teugjes drinken. Een ”nipje” is dan ook een kleine slok.
Maar ”nippen”, ”neppen” of ”nijpen” kon je ook gebruiken als het erop aankwam. „Als het nipt en wedernipt”, zei je dan. „Meer dan eens stond de krijgskans op ’t nippen”: de kansen in de oorlog dreigden te keren. En als dan op het laatste moment de hulptroepen toesnelden, dan kwamen die ”op het nippen”, ”op het nipken”, ”op het leste knipken”. Dat ging dus maar net goed. De situatie was nijpend. Je had ’m al die tijd zitten knijpen. Maar gelukkig, het werd een overwinning; zij het een nipte.
Terug naar het schip: je ziet hem staan, de matroos die het schip gaat verlaten. Met één voet al op de valreep nipt hij aan z’n laatste glaasje. Het gaat net goed. Maar je moet hem niet kietelen, want het is kielekiele.