„Met welke Hij overvloedig is geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid.”

Die genadeschatten hebben we in overeenstemming met de rijkdom van Gods genade, dat wil zeggen vanwege Zijn zeer overvloedige welwillendheid. Hoe overvloedig deed de Geest dit aan ons en hoe rijkelijk heeft Hij dit aan ons verleend, begiftigd als wij zijn met alle wijsheid en kennis! Want door Deze wordt de gunst en welwillendheid van God, die ons door het bloed van Christus zijn verworven, ontvangen, wanneer wij begiftigd worden met Zijn Geest. Zo leren wij nu reeds de bewonderenswaardige en zaligmakende raad over ons kennen. En dit is onze hoogste wijsheid, de boom van het leven, die de liefde van God voortbrengt en een vreugdevol vertrouwen in alle dingen, evenals ook die wijsheid waardoor wij begiftigd worden met een juist oordeel over de zaken die op dit leven betrekking hebben. Daardoor keuren we goed datgene waardoor de eer van God en het heil van de naaste worden bevorderd en wijzen we af hetgeen waardoor deze worden verhinderd. We weten dan hoe we alle dingen op een geschikte manier daarop moeten richten. Dit geeft ons inzicht en wijsheid, waardoor we een leven leiden dat vruchtbaar is voor de mensen en Gode welgevallig. De apostel wil nu echter toelichten van welke aard deze wijsheid van de heiligen is, waaruit het ware verstand voortvloeit. Daarom voegt Hij eraan toe: „nadat Hij door een zeer bijzondere goedgunstigheid ons bekendgemaakt heeft Zijn verborgen wil.”

Martin Bucer, predikant te Straatsburg

(”De brief van Paulus aan Efeze”, 1527)