Gods welwillendheid
Efeze 1:4
„Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde.”
De apostel wil ons in een vrij aanzienlijk deel van zijn brief inprenten dat alle heiligheid en geluk ons te beurt valt door de vrije verkiezing van God en de verdienste van Christus. Niet door ook maar een enkel werk van onze kant. En daarom is het noodzakelijk voor wie God waarlijk vertrouwt –dat wil zeggen: wie door Zijn Heilige Geest overtuigd is en in een vaste hoop ernaar uitziet dat God hem rechtvaardig en gelukkig maakt– dat hij in geen enkel opzicht bevreesd is om ooit uit het boek der kinderen Gods uitgedelgd te worden en van het geloof te vallen.
Het is even onmogelijk uitgewist te worden uit Gods boeken en van het geloof te vallen, als dat het voornemen Gods krachteloos zou worden. Aan wie het gegeven is om te geloven, aan hen is het ook gegeven om kinderen Gods te zijn (1 Johannes 1:12) en wel omdat zij tot deze rang zijn verkoren voor de grondlegging der wereld. Het zou een drogbeeld van het geloof zijn en geen echt geloof wanneer men zou twijfelen omtrent de eeuwige welwillendheid van God jegens ons.
Martin Bucer, predikant te Straatsburg
(”De brief van Paulus aan Efeze”, 1527)