Kerkhistorie met een knipoog: Zwijgen en spreken
Over ds. H. J. Budding, die een aantal jaren samen met ds. L. G. C. Ledeboer prekend het land doortrok, is een aantal anekdotes in omloop. Het waarheidsgehalte van sommige van die verhalen is discutabel. Maar niet van het volgende voorval.
Ds. Budding moest eens preken in een stal of op de deel van een boerderij. Deze ruimte was niet alleen met luisteraars gevuld. Er liepen ook veel kippen rond. De mensen zwegen, ds. Budding sprak en de kippen kakelden. Tot het ds. Budding teveel werd. Met barse stem riep hij de hoenders toe: „Zwijgen jullie!” En… ze zwegen.
Als het goed is, hebben slechts één of twee aanwezigen in de eredienst het voor het zeggen: de predikant of de preeklezende ouderling, en de ouderling van dienst. De rest van de aanwezigen zwijgt en luistert. Zo hoort het. Afgezien van wellicht wat gefluister zo hier en daar. Zo hoort het niet.
Toch zijn er voorvallen bekend van erediensten waarin een luisteraar zijn stem verhief. Soms ten goede, hoewel… Ds. G. H. Kersten werd op bid- en dankdagen onder de preek soms instemmend toegesproken. Dat deed ‘lekenpreker’ Pleun Kleijn, voor wie ds. Kersten grote achting had vanwege het werk Gods. Van hem kon hij het hebben, maar niet van een andere man die onder een preek ging staan en begon: „Maar dominee…”, waarop ds. Kersten zei: „In dit kerkgebouw spreekt niemand dan ik!”
Heldere taal. In gereformeerd Hazerswoude ging het er niet anders aan toe. In juli 1885 noemde ds. J. W. van der Kouwe (1849-1919) de Heidelbergse Catechismus „een gulden boekske, waarin de leere der waarheid zo duidelijk was uiteengezet.” Dat was tegen het zere been van een hoorder, die luidkeels riep: „Kunt ge dat bewijzen, dominee?” Na de dienst ging hij de kerkenraadskamer binnen. Hij kon die Heidelberger niet langer verdragen, en „had dat boekje onder zijn voeten vertrapt evenals weleer ds. Ledeboer de Evangelische Gezangen had gedaan. De Bijbel alleen was voor hem voldoende”, aldus de notulen.
In de gereformeerde gemeente te Rotterdam-Zuidwijk, destijds een afdeling van Rotterdam-Zuid, vroeg ds. Chr. van Dam in zijn preek retorisch of er nog iemand was die niet buiten Christus kon leven. Achterin stak een jonge vrouw haar vinger op en riep: „Ik, dominee!”
Een christelijk gereformeerd predikant maakte het mee dat, toen hij als consulent het heilig avondmaal bediende in de christelijke gereformeerde kerk te Tholen, oud-diaken Van Zetten aan het sacrament deelnam, die uit de volheid van zijn gemoed zich aan de tafel omdraaide naar de gemeente en riep, terwijl hij naar de schaal met brood wees: „Ziet u het? Er is nog brood over!” Na de dienst bood hij zijn verontschuldigingen aan dominee en kerkenraad aan. Het werd hem van harte vergeven.
Soms was er enige hilariteit, zoals onder een preek van ds. W. C. Lamain. Tijdens een van zijn vele overkomsten uit Amerika ging hij in een gemeente voor en zag een vrouw vooraan in de kerk zitten die hij meende te herkennen. Onder de preek zei hij opeens tegen haar: „Ik heb je man nog begraven”, waarop de bewuste vrouw haar hoofd schudde en zei: „’k Ben nooit getrouwd geweest!”