„Gij dan bidt aldus: Onze Vader, Die de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd.”

„Onze Vader, Die in de hemelen zijt.” Dat is, Die overal tegenwoordig zijt, overal omziet en verhoort, de almachtige Schepper van de dingen. Maar wanneer dit gedeelte opgezegd is, moet uw hart de Vadernaam vasthouden. Welke God noemt u Vader? En waarom noemt u Hem zó? Door Wie is de toegang voor u tot Hem gemaakt? Laten hier in de geest komen de woorden van Christus in Johannes 14:6: Niemand komt tot de Vader dan door Mij. En (vers 9): Die mij ziet, ziet de Vader. En Johannes 16:23: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, al wat gij de Vader zult bidden in Mijn Naam, zal Hij u geven. Deze God noemt u dus Vader, Die Zich geopenbaard heeft door het zenden en opwekken van deze Zoon Christus Zelf, en door het geven van het Evangelie. En u noemt Hem „onze Vader”, omdat Hij verzoend is door de Zoon, en door de tussenkomst van deze Priester onze gebeden aanneemt. Om het mij dus aan het hart te brengen, voeg ik er deze woorden bij: „Almachtige, eeuwige en levende God, eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus, Die U geopenbaard hebt door een onmetelijke goedheid, en Die geroepen hebt over Uw Zoon.” Hoort Hem, de Schepper van alle dingen en Bewaarder en Helper, met Uw even eeuwige Zoon, onze Heere Jezus Christus.

Philippus Melanchthon, theoloog te Wittenberg

(”Loci communes”, 1551)