Verzoeking
Mattheüs 13:24-30
„Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een mens die goed zaad zaaide in zijn akker.”
De duivel zaaide voor het eerst onkruid toen hij in Adam en Eva, die van Gods zijde in het geloof onderwezen waren, de leugen inplantte (Genesis 3) dat zij niet zouden sterven. Dat deed hij met arglistigheid doordat hij met de vrouw begon toen Adam niet aanwezig was, zoals de boosdoeners doen wanneer de man niet bij zijn vrouw aanwezig is.
Hij ondervroeg haar om te ondervinden of zij geneigd zou zijn zijn verzoek in te willigen. Toen hij als antwoord vernam „dat wij misschien zouden sterven”, antwoordde hij als de vader der leugenen –want de leugen is tegengesteld aan de waarheid van Christus–: „Gij zult geenszins sterven.” Toen hij zo het onkruid gezaaid had, zegt de Schrift, „ging hij heen.”
Zo zegt de geschiedschrijver Beda dat de vijand vaak, als hij met zijn verzoeking de mens overwonnen heeft, voor een tijd weggaat: niet om een einde te maken aan zijn boosheid, maar om na zijn spoedige terugkeer des te gemakkelijker te verzoeken. Daar hij soms een mens in de zonde geleid heeft en hem reeds zeker in zijn macht heeft, zoals een visser de vis in het net of aan de haak, zoekt hij een ander op. Soms heeft hij de mens op een bepaalde tijd verzocht en zich afgewend omdat hij hem nog niet kon overwinnen, om hem vervolgens, wanneer hij niet op zijn hoede is, des te gemakkelijker te verderven.
Johannes Hus, predikant te Praag (”Gelijkenis van de tarwe en het onkruid”, 1414)