Alle IJsseldorpen bakten ijsselsteentjes
Ze waren eeuwenlang een begrip, de beroemde ijsselsteentjes, en talloze historische panden zijn eruit opgetrokken. Minder bekend is op welke manier de steentjes ooit hun vorm kregen. Amateurhistoricus Paul Weyling: „De bazen zetten zelfs kleuters aan het werk.”
Ooit wemelde het langs de Hollandsche IJssel van de steenplaatsen, waar de ijsselsteentjes hun vorm kregen. Er zijn echter niet veel restanten overgebleven. Langs de dijk tussen Nieuwerkerk en Capelle aan den IJssel staan nog enkele steenovens. Maar in Capelle aan den IJssel zelf zijn ze van de aardbodem verdwenen.
Het verhaal achter de ijsselsteentjes boeit inwoners echter, volgens Paul Weyling (68). Samen met drie collega’s van de Historische Vereniging Capelle aan den IJssel dook hij in de lokale geschiedenis ervan. Het resulteerde in het boekje ”De steenplaatsen van Capelle aan den IJssel. De historie van een verdwenen industrie” (14,95 euro voor niet-leden, verkrijgbaar via de historische vereniging en de Capelse boekhandel), dat zaterdag wordt gepresenteerd.
Weyling: „Na de dijkversterking die op het rampjaar 1953 volgde, verdwenen de laatste restanten die aan de drie Capelse steenbakkerijen herinnerden. Veel arbeiderswoninkjes langs de IJsseldijk bijvoorbeeld: die gingen tegen de vlakte.”
Langs de IJssel tussen Haastrecht en de Maasmonding bij Rotterdam waren zo’n veertig steenplaatsen, stelt medeauteur Hans Bolkestein (80). „Gouda, Gouderak, Moordrecht, Ouderkerk, Nieuwerkerk, Krimpen en Capelle: alle dorpen langs de Hollandsche IJssel hadden wel steenbakkerijen.”
In het boek belicht medeschrijver Suus Boef (83) onder meer de verwevenheid die al die steenbakkersbazen uit de streek onderling hadden. Boef: „In de archieven zie je zo tussen 1580 en 1915 steeds dezelfde steenbakkersfamilies terugkomen.” De namen Lans en Mijnlieff bijvoorbeeld – namen waarmee de desbetreffende families zich sinds de napoleontische tijd gingen tooien. Dergelijke families trouwden onderling en trokken aan de touwtjes in de politiek, de kerk, de lokale industrieën en zelfs het boerenbedrijf. Weyling: „Ze hadden een bijna absolute macht.”
Paramaribo
De puissante rijkdom van de families ontstond in een ver verleden. Rond 1285 legde graaf Floris V namelijk nabij IJsselstein een dam in de Hollandsche IJssel. Hierdoor werd de rivier niet langer gevoed vanuit de bergen, maar ontstond een getijdenrivier. Bolkestein: „Bij vloed stroomde het zoute zeewater tot ver voorbij Gouda naar binnen en vermengde zich met het zoete polderwater dat de IJssel in stroomde.”
Dit zeewater bracht telkens een grote hoeveelheid slib mee, vervolgt Weyling. Hierdoor beschikte de bevolking over een oneindige voorraad grondstof voor het maken van de ijsselsteentjes. „Eerst maakte men, net als in andere dorpen, gebruik van de dikke rivierklei uit de uiterwaarden om stenen van te bakken. Maar de voorraad hiervan raakte uitgeput. Ze stapten eigenlijk noodgedwongen over op ijsselsteentjes.” Bolkestein: „Door hiervoor slib te gebruiken, konden ze tegelijk de rivier bevaarbaar houden.”
Doordat ze werden gemaakt van het onstevige rivierslib waren de steentjes wel wat minder sterk, vertelt Bolkestein. „Vandaar dat ze zo klein waren: hierdoor hadden ze wel genoeg stevigheid. Zodoende kon je er ook goed gebogen constructies mee maken, zoals keldergewelven, molens en schoorstenen.”
Dat de steentjes vervolgens in binnen- en buitenland ongekend populair zijn geworden, kunnen de schrijvers niet duidelijk verklaren. Wel weten ze dat de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de West-Indische Compagnie de steentjes in de meest exotische oorden brachten. Boef: „Fort Zeelandia in Paramaribo is begin 1600 met ijsselsteentjes gebouwd.”
Stank
De sfeer in de steenbakkerijen waar de nostalgische ijsselsteentjes vorm kregen, was overigens niet altijd iets om naar terug te verlangen, blijkt uit het boek. Weyling: „Mijn grootmoeder heeft er als jong meisje gewerkt. Zij gebruikte soms de uitdrukking: het stinkt als een steenoven.”
Uit beschrijvingen rond 1880 komt naar voren dat steenbakkers eisten dat het hele gezin op de steenplaats werkte. Weyling: „Mannen werden nooit individueel aangenomen; de bazen wilde ook hun vrouw en kinderen aan het werk hebben, want die kon hij een veel lager loon betalen.” Zelfs 4-jarigen waren gewild. Zij werkten vaak van ’s morgens vijf tot ’s avonds zeven uur. Hun vaders begonnen een uur eerder.