Gods Koninkrijk
Mattheus 13:24-30
„Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een mens die goed zaad zaaide in zijn akker.”
Gods kinderen zijn bij de Heere en genieten het hemelse goed. Dat is de vreugde die zij uit het kennen van Hem hebben. Zo verstaan in het algemeen de mensen het Koninkrijk wanneer zij dit woord horen of uitspreken. Zo kan het ook verstaan worden in het gebed (Mattheüs 6) wanneer we zeggen: „Uw Koninkrijk kome.” Dat wil zeggen: de gemeenschap van de uitverkorenen, die met U in de hemel zullen zijn, worde vol gemaakt.
Denk aan de man die met Christus aan het middagmaal zat en zei: „Zalig is hij die dat brood eet in het Koninkrijk Gods.” Hij bedoelde: die na de dood in de hemel verzadigd zou worden.
De Heiland noemt in de Schrift een tweede hemels Koninkrijk (Lukas 17:20, 21): „En gevraagd zijnde van de Farizeeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft hij hun geantwoord en gezegd: Want zie, het koninkrijk Gods is binnen ulieden.” Dit moet zo uitgelegd worden: het wordt het Koninkrijk Gods genoemd, alsof Hij zei: U vraagt of in het Koninkrijk der hemelen spoedig mensen zullen zijn? Zie, Ik ben onder u, Ik geef aan Mijn getrouwen het Koninkrijk, en u erkent Mij niet.
Het derde Koninkrijk der hemelen betekent de Kerk, de gemeenschap van de christenen. Zo staat in Mattheüs 13: „De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen.”
Jan Hus, predikant te Praag (”Gelijkenis van de tarwe en het onkruid”, 1414)