Column: Religie en hulpverlening
In 2009 ontstond ophef rond het jeugdwerk van Youth for Christ in Amsterdam. De jeugdhulpverlening verliep goed, maar Youth for Christ kwam in het nieuws doordat de organisatie zieltjes zou willen winnen en alleen christelijke medewerkers zou willen aannemen.
Eerder had D66 al vragen gesteld en gewezen op de scheiding van kerk en staat, die hier in het geding zou zijn. Youth for Christ was vast niet de eerste en zeker niet de laatste organisatie waar de spanning tussen religie en maatschappelijke dienstverlening opspeelde.
Ik moest aan deze ophef denken toen ik een gesprek had met een Indonesische promovendus, die onderzoek doet naar een aantal islamitische hulpverleningsorganisaties. Tijdens het gesprek, samen met de andere begeleiders, ontstond al snel een discussie over wat een religieuze organisatie precies is en waarin die verschilt van andere instanties. Een belangrijk discussiepunt was: zijn hulporganisaties die duidelijk een missionair doel hebben (anderen inwinnen voor hun geloofsovertuiging) aanvaardbaar? Daarbij speelt tevens de vraag hoe het ”goede” (de hulp) zich dan verhoudt tot het ”verkeerde” (het evangeliseren).
Deze discussie liet zien hoeveel moeite Nederlanders hebben om te accepteren dat religie voor het merendeel van de wereldbevolking (naar schatting 84 procent) de normaalste zaak van de wereld is. Overigens, wanneer de autoriteiten instellingen met een missionair doel zouden uitsluiten, zouden veel christelijke en islamitische organisaties buiten de boot vallen.
Lange tijd was er weinig aandacht voor religieuze organisaties in het ontwikkelingshulpbeleid. Dat beleid was economisch van aard: ontwikkelingshulp richtte zich op het verbeteren van de economische positie van de armen. Religie had hierin geen of juist een belemmerende rol. Op de achtergrond speelde de secularisatiethese: in landen waar dat nog niet het geval is, zal door economische ontwikkeling de betekenis van religie vanzelf naar de achtergrond verdwijnen.
De laatste decennia is hierin verandering gekomen. Na de eeuwwisseling kwamen de inspanningen van religieuze ontwikkelingshulporganisaties (naar schatting 20 tot 40 procent van alle hulpinstanties) meer in de belangstelling te staan. Een belangrijke impuls kwam vanuit de grote donors, zoals de Wereldbank, waar het besef groeide dat religieuze organisaties in veel landen belangrijke partners zijn in het bestrijden van armoede.
Dit levert ook een levendig debat op. Voorstanders van de rol van religieuze organisaties in de hulpverlening wijzen erop dat die een grotere betrokkenheid hebben, vanuit de expliciete geloofsopdracht om hulp te bieden aan de armen en verdrukten. Zo kent het jodendom de ”tzedakah” (liefdadigheid), de verplichting om te werken aan recht en gerechtigheid. Ook hebben religieuze organisaties vaak een veel beter netwerk, bijvoorbeeld doordat kerken ingebed zijn in de lokale gemeenschappen. Met zo’n netwerk is het gemakkelijker om fondsen te werven en vrijwilligers te mobiliseren.
Ondanks deze voordelen klinkt er ook kritiek. Het grootste bezwaar tegen veel religieuze organisaties (zeker christelijke en islamitische) is dat ze eropuit zouden zijn om mensen te bekeren. Ook zou die bekeringsijver soms gepaard gaan met weinig begrip en waardering voor lokale culturen. Vooral evangelische missionaire bewegingen hebben deze kritiek gekregen. Wereldwijd zijn echter naar schatting meer dan 400.000 zendelingen actief. Wie elke hulporganisatie die enigermate missionair actief is, negeert, sluit dus een groot deel van de hulpactiviteiten uit.
Nog een bezwaar is dat religieuze organisaties alleen voor mensen van de eigen geloofsovertuiging zouden willen werken. Onderzoek daarnaar heeft tot nu toe overigens weinig bewijs opgeleverd.
De discussie over de rol van religieuze hulpinstellingen is vooral een westerse. Ze wordt gevoerd vanuit de gedachte dat seculiere organisaties de norm zijn. Dit toont de moeizame verhouding tot religie in een postreligieuze samenleving.
Vanuit een christelijk-theologisch perspectief valt nog wel een kritiekpunt in te brengen: hoewel de zorg voor de naaste en de wereld bij de kernwaarden van de meeste religies hoort, is die niet het hoogste doel. Dat is het dienen van God, los van andere en bijkomstige motieven (vergelijk Matth. 16:24-26). Als religie alleen gezien wordt als een instrument, vanuit het perspectief van wat het oplevert voor ontwikkelingshulp, dan is die religie theologisch gezien weinig
waard.
Elco van Burg is consultant bij Lentera Papua in Indonesië en universitair hoofddocent ondernemerschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren? rubriekforum@refdag.nl