Ontferming
Mattheüs 9:37
„Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige.”
De barmhartige Verlosser, de almachtige Heere, de Zoon van God, Jezus Christus, waarachtig God en waarachtig mens, kwam op de wereld om van de waarheid te getuigen, om over het Koninkrijk der hemelen te prediken, om de verloren schapen te vergaderen en hen door woorden en daden de weg tot eeuwige gelukzaligheid te wijzen. Daarmee vervulde Hij de wil van Zijn Vader. De genadige Heiland, Die door de hoogmoedige mensen en Schriftgeleerden van deze wereld en bijzonder door de hogepriesters, de leidslieden, de priesters en Farizeeën verworpen werd, arbeidde in ootmoed, stilte en armoede onder het volk in de prediking tot aan de dood.
Dit deed Hij in Zijn grote barmhartigheid. Daarom schrijft Mattheüs: „En Hij de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen die geen herder hebben” (Matth. 9:36). Daarom zei Hij tot Zijn discipelen: „De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige. Bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote” (Matth. 9:37, 38). Dat betekent: er zijn veel mensen die het Woord van God graag zouden willen horen en die als tarwe in de schuur van het Koninkrijk van Christus dienen opgenomen te worden. Maar er zijn zo weinig arbeiders, zo weinig getrouwe predikers, die uit liefde tot de verheerlijking van God, voor de mensen en hun verlossing, onder het volk Gods arbeiden.
Johannes Hus,
predikant te Praag
(”Gelijkenis van de tarwe en het onkruid”, 1414)