„Er is geen betere Koning om te dienen”
Het was „niet zonder strijd en aanvechting” dat hij zich, aan het einde van zijn gymnasiumtijd, aanmeldde bij de Theologische Universiteit Apeldoorn. Spijt heeft hij er echter nooit van gekregen. Ds. H. Korving, christelijk gereformeerd predikant in Leerdam: „Er is geen betere Koning om te dienen dan de Heere.” Dinsdag stond hij 25 jaar in het ambt.
Nog altijd voelt hij zich bevoorrecht. „Ik meen zelfs te mogen zeggen: In nog steeds toenemende mate. Wat in mijn jonge jaren in beginsel aanwezig was, heeft zich alleen maar verdiept. Dat het God toch behaagt zulke nietige instrumentjes, mensjes van vlees en bloed, met hun zonden en beperkingen, te gebruiken in Zijn wijngaard!”
Vaak, zegt ds. Korving, „moet ik denken aan wat Paulus schrijft: „Zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven.” Die woorden zijn me in de ziel gegrift. En hoe meer je jezelf leert kennen als een onnutte dienstknecht, hoe groter de verwondering daarover wordt.”
Deze woorden uit 1 Korinthe 1:21 vormen ook de tekst waarmee hij, in 1985, intrede deed in zijn tweede gemeente, Veenendaal (Pniëlkerk). Een grote gemeente - de gemeente waaraan eens ds. R. Kok verbonden was geweest. „Ik heb er een leerzame tijd gehad. In het pastoraat heb ik er mensen mogen ontmoeten die wisten waarover ze praatten. Ik heb er, door Gods goedheid, ook rijke tijden mogen beleven voor mezelf. Tijden dat je mocht weten dat de Heere van je afweet. Want die zijn er echt niet altijd. Bij Abraham gingen er soms jaren voorbij voordat de Heere hem opnieuw verscheen.”
De ontstaansgeschiedenis van de gemeente bracht hem ertoe zich meer te verdiepen in de vragen rond het aanbod van genade, rond de aard van de prediking. „Het aanbod van genade vind ik toch heel wezenlijk”, zegt de christelijke gereformeerde predikant. „Een dienaar des Woords mag niet volstaan met het beschrijven van het leven van Gods volk. Dat moet hij óók doen, maar niet alléén. Ik bedoel dat echt niet denigrerend, maar een predikant doet dan tekort aan de rijkdom van de bijbelse boodschap. In de prediking dient ook het appèl, de oproep tot geloof en bekering door te klinken. En dan niet als vrome wens aan het slot, maar als wezenlijk onderdeel van de preek. Vanuit de gunning, de ernst. Omdat aan elke preek het gewicht van de eeuwigheid hangt.”
Een argument is vaak dat juist een beschrijvende prediking hoorders tot jaloersheid kan verwekken.
„Ik ben niet tegen het beschrijvende element in de prediking. Als het maar geen voorwaardelijke beschrijving wordt. Ik vind dat echt een valkuil in de reformatorische prediking. Al zie ik óók het gevaar aan de andere kant: dat de roepstem tot een stoplap wordt, dat de preek al te oppervlakkig wordt, zo van: Neem het maar aan, het is ook voor jou.”
Het was op zijn 24e dat Korving, op dat moment nog niet getrouwd, beroepbaar werd gesteld. Uit verschillende beroepen nam hij dat van Drogeham, in het verre Friesland, aan. „Het voelde een beetje als een emigratie.” Geleidelijkaan maakte hij het Fries zich eigen. „Althans, zodat ik het kon verstaan. Zeker in het pastoraat is dat belangrijk. Gemeenteleden wilden toch het liefst in het Fries uiting geven aan hun persoonlijke gevoelens.”
Drogeham was een flinke gemeente, met bijna 700 leden en doopleden (later werd in Surhuisterveen een zustergemeente geïnstalleerd). De predikant kwam er voor het eerst in aanraking met het toch wel typisch Friese doopledenstelsel. „Er waren nogal wat gemeenteleden die geen openbare belijdenis durfden te doen. Hun werd echter wel toegestaan dat zij hun kinderen lieten dopen, wat volgens de kerkorde niet mag. Maar er waren ook mensen die zeiden: Als ik geen ja kan zeggen op de belijdenisvragen, kan ik dat ook niet op de doopvragen. De gemeente telde dan ook een grote groep ongedoopte, zij het meelevende jongeren. Ik heb daar nooit echt aan kunnen wennen.”
Niettemin had hij in Drogeham goede jaren. „Natuurlijk waren er wel eens moeilijkheden. Het zou onzin zijn om nu, na 25 jaar, te zeggen dat het in alle gemeenten die ik heb gediend vlekkeloos is verlopen. Zij hebben ook mijn gebreken moeten verdragen.”
Na Drogeham volgde Veenendaal; na Veenendaal het Zeeuwse Kerkwerve. „Een hele overgang. Van het grote Veenendaal naar het kleine Kerkwerve, waar nog geen brood te koop was. Toch hebben we ook toen gemerkt dat als de Heere de weg wijst, alles goed komt. Ik heb echt gevoeld dat in de loop van de tien jaar dat ik in Kerkwerve stond, er een sterke band is gegroeid. Er was liefde in de gemeente, ik kon het Woord er kwijt. En als ik naar onze kinderen had moeten luisteren, hadden we er nooit meer weg mogen gaan.”
En toch, zegt ds. Korving, „ik moest gehoorzamen. Het beroep naar Leerdam lag er en ik moest erheen. Maar opnieuw mochten we ervaren dat als de Heere de weg wijst, Hij die ook baant.”
Naast zijn werkzaamheden in de gemeenten had ds. Korving zitting in onder meer het studiedeputaatschap ”Vrouw in het ambt”. „Ik heb er mijn uiterste best voor gedaan om te voorkomen dat ontwikkelingen die mij met grote zorg vervullen, voortgang zouden hebben.”
Uiteindelijk kwam er op de synodetafel een meerderheidsrapport te liggen waarin werd uitgesproken dat de Schrift geen ruimte laat voor vrouwelijke ambtsdragers. Een minderheid binnen het deputaatschap zag die ruimte overigens wél.
Van Nederlands gereformeerde zijde wordt wel gezegd dat binnen enkele jaren de meerderheid binnen de CGK om zal zijn.
„Daar konden ze wel eens gelijk in hebben. Er zijn in dat opzicht ontwikkelingen gaande, ook op plaatselijk niveau, waarvan ik vrees dat ze onomkeerbaar zijn. Je hoopt en bidt dat je als kerkverband bij elkaar mag blijven. Vaststaat dat een deel van de predikanten, onder wie ik, pertinent niet mee zal kunnen in het openstellen van de ambten voor vrouwen.
Wat mag een vrouw dan wel, als ze geen ambten mag vervullen? Wat mij betreft: alles wat niet ambtelijk is. Al moet ik zeggen dat het nog niet zo gemakkelijk is om aan te geven hoe dat dan precies ingevuld moet worden. Je moet oppassen voor een soort casuïstiek, heb ik wel geleerd toen ik deel uitmaakte van het vervolgdeputaatschap ”Dienst van de vrouw”.”
Op dit moment is de Leerdamse predikant alleen nog lid van het deputaatschap Correspondentie met de buitenlandse kerken.
Onvermijdelijke vraag: heeft hij in de achterliggende kwarteeuw ook vrucht op zijn prediking ervaren? Bedachtzaam: „Het is moeilijk om dat concreet aan te geven. Ik kan niet zeggen dat er onder mijn prediking honderden tot bekering zijn gekomen. Wat zou het wat dat betreft groot zijn als ik met Spurgeon kon betuigen: Er ging geen week voorbij of er werden verschillende mensen bekeerd. Toch mag ik geloven dat de Heere van mijn gebrekkige diensten gebruik heeft willen maken. In mijn Veenendaalse periode heb ik wel eens brieven mogen ontvangen waaruit duidelijk het werk van de Heere bleek. Maar verder laat ik het maar het liefst aan de Heere over. Het is niet voor niets dat de Heere Jezus de bediening des Woords met zaaien vergelijkt. De vrucht daarvan zien wij lang niet altijd meteen. Die komt soms pas na geruime tijd openbaar.”