Hollywood betaalt mee aan monumenten voor Tien Geboden
Op meer dan 4000 plaatsen in Amerika staan monumenten voor de Tien Geboden – voor scholen, op rotondes, bij gerechtsgebouwen. Met regelmaat worden ze juridisch aangevochten of met bruut geweld vernield. Vijftig jaar geleden financierde een filmregisseur uit Hollywood de plaatsing van de granieten gedenktekens.
Het gedenkteken voor de Tien Geboden in Little Rock bij het parlementsgebouw van de staat Arkansas stond er nog geen 24 uur toen Michael Tate Reed het eind juni met zijn auto aan stukken reed. De 32-jarige Amerikaan wist goed waar hij mee bezig was. Bijna drie jaar geleden, in oktober 2014, vernielde hij op vergelijkbare manier een monument in de hoofdstad van de staat Oklahoma.
Motief voor Reed is dat „een voorkeursbehandeling van deze wet uit het Oude Testament” niet past in een moderne samenleving waar kerk en staat wettelijk gescheiden zijn. Dat vindt ook de American Civil Liberties Union (ACLU), een organisatie die de juridische grens tussen het seculiere en geestelijke domein als een felle waakhond in de gaten houdt. Met een zekere regelmaat begint ze processen met als doel dat de granieten kolossen worden weggetakeld.
De ironie van de geschiedenis is echter dat kerken destijds niets van doen hadden met de plaatsing van deze monumenten. Grote geldschieter was de filmindustrie. Sterker, hier en daar verhief zich een kerkelijke stem tegen „het profaan gebruik van Gods heilige wet.”
Sociale achtergronden
Het plaatsen van ongeveer 2000 monumenten maakte deel uit van een morele kruistocht die begon met een vrij simpele rechtszaak in 1946 in de staat Minnesota. De pas aangestelde rechter E. J. Ruegemer kreeg een 16-jarige jongen voor het hekje die met een gestolen auto een oudere man had aangereden. De officier van justitie stelde voor om hem in een opvoedingsgesticht met streng regiem te plaatsen. Maar rechter Ruegemer wilde eerst de sociale achtergronden van de jongen weten. In een rapport daarover las hij dat de puber uit een gebroken gezin kwam –een zeldzaamheid in die tijd–, dat hij problemen had met zijn gehoor en op school een outcast was.
De rechter ging niet mee in de eis van de officier van justitie. De jonge boef werd onder toezicht gesteld van een ambtenaar voor jeugdzorg en kreeg de opdracht om de Tien Geboden uit het hoofd te leren.
Een belangrijke overweging van rechter Ruegemer om deze bijzondere opdracht te geven was dat de jongen tijdens het verhoor vertelde echt niet te weten wat de Tien Geboden waren. Daarop wees de rechter hem op de kast met wetsboeken in de rechtszaal en zei dat ze daarin stonden. In vertwijfeling merkte de knaap op dat het hem nooit zou lukken om die allemaal te lezen, laat staan uit het hoofd te leren. Ruegemer gaf hem de opdracht uit te zoeken welke tien wetsregels voldoende waren om te weten wat mag en wat niet mag. Met een predikant en met de moeder van de jongen maakte rechter Ruegemer de afspraak dat ze hem de Tien Geboden zouden leren en uitleggen.
Enkele jaren later, toen Ruegemer voorzitter was van de commissie voor jeugdzorg van de staat Minnesota, nam hij in 1951 het initiatief voor het Tien Gebodenproject. Daarbij werden 7000 posters met de tekst van deze wet verspreid onder rechtbanken, maar ook op scholen, sportclubs en andere plaatsen waar jongeren geregeld komen. Ruegemer had de diepe overtuiging dat „de Tien Geboden de beste leidraad waren voor basaal moreel gedrag.”
Veraangenamen
Het initiatief van de jurist uit de staat Minnesota werd financieel gesteund door de The Fraternal Order of Eagles (FOE). Deze organisatie werd in 1898 in de Amerikaanse stad Seattle opgericht door zes directeuren van theaters. Doel van deze broederschap was het leven van mensen te veraangenamen. Daarom gaven de leden geld voor het bestrijden van ziekte, sociaal onrecht en armoede en spanden ze zich in voor het versterken van het moreel bij burgers.
Soms nam de FOE opmerkelijke initiatieven. Sprekend voorbeeld is dat de mannenbroeders voor de oorlog veel werk maakten van de introductie van een jaarlijkse Moederdag. Argument? „Moeder is de spil van gezin en maatschappij.” Daarom verdiende ze volgens de FOE-mannen het om een keer per jaar in het zonnetje te worden gezet. „Daarmee is lang niet alles vergoed wat moeder doet en betekent, maar het is een gebaar van waardering”, zo stelde de broederschap in advertenties. In de jaren dertig financierde de FOE veel welzijnsprojecten onder armen en werklozen. Na de oorlog maakte ze zich druk over het morele verval in de Amerikaanse samenleving. Vandaar dat de organisatie enthousiast was over het idee van Ruegemer en fors geld stak in zijn Tien Gebodenproject.
Overigens was de FOE niet de enige die zich druk maakte over de verwording van de Amerikaanse samenleving. Vanaf het begin van de jaren veertig was er bij ondernemers zorg over het „socialistische klimaat” dat het gevolg zou zijn van de aanpak van sociaal-economische problemen door president Roosevelt. Men sprak niet voor niets over „the red man in the White House” (die socialist in het Witte Huis).
Samen met een groep predikanten probeerden vooraanstaande industriëlen en bankiers „de opmars van het socialisme” een halt toe te roepen. Na de oorlog werd de zorg bij hen alleen maar groter door de terugkerende militairen uit Europa en Azië die zich soms gedroegen als een „losgeslagen bende.” „De horde van wettelozen verovert ons land”, stond in een pamflet van de verontruste ondernemers uit 1947. Vandaar dat ze elke poging om in Amerika het moreel van de bevolking te herstellen van harte steunden.
Dat streven kreeg na 1950 nog een extra aansporing toen de Amerikaanse samenleving in de greep kwam van de angst voor het communisme en het daarmee samenhangende atheïsme. „Heroriëntatie op het joods-christelijk fundament van onze samenleving is dringend geboden”, staat in het jaaroverzicht van de FOE over 1951.
Verloedering
Filmmaker Cecil B. DeMille uit Hollywood was een van de zakenlieden die zich zorgen maakten over de verloedering van de samenleving. Mede om die reden besloot hij begin jaren vijftig om een nieuwe versie te maken van zijn film uit 1923 over de Tien Geboden. Was de oude editie een zogenoemde stomme film, in de nieuwe speelden acteurs duidelijk hoorbaar hun rol.
De film volgt de geschiedenis van het boek Exodus, met als hoogtepunt de afkondiging van de Tien Geboden bij de berg Horeb. Met deze film zei DeMille een bijdrage te willen leveren aan „een morele opwekking” in de VS. Of hij daarin met deze productie slaagde, werd na het uitkomen van de film in 1956 door critici betwijfeld. Aan de belangstelling kan het niet gelegen hebben. De ”Ten Commandments” was een kassucces. Hij bracht in totaal 80 miljoen dollar op en staat daarmee op de vijfde plaats als het gaat om filmproducties met de grootste opbrengst. Dat grote bereik en de goede financiële resultaten waren voor conservatieve protestanten én rooms-katholieken geen redenen om enthousiast te zijn over deze productie. Zij geloofden niet dat een film een middel kon zijn om de moraal te versterken. Eerder zagen ze de filmindustrie als een katalysator van de verloedering.
DeMille liet zich door deze bezwaren niet van de wijs brengen. Reeds bij zijn eerste film over de Tien Geboden, in 1923, had hij deze kritiek gehoord. Ze was dus niet nieuw. Ze bracht hem ook niet van zijn stuk. Terwijl hij in Israël werkte aan de filmopnamen hoorde DeMille van het Tien Gebodenproject van Ruegemer. Onmiddellijk stuurde hij hem een brief waarin hij vroeg wat het zou kosten als er voor elk gerechtsgebouw en stadhuis en iedere school een bronzen plaat met daarop de tekst van de Tien Geboden geplaatst zou worden. Ruegemer antwoordde hem dat God Zijn wet niet op bronzen, maar op stenen tafelen had gegeven. Zo werd het plan geboren om granieten monumenten voor de Tien Geboden op te richten. Naar schatting zijn er in de loop van de tijd zo’n 4000 in de VS geplaatst.
Kritiek
DeMille was een van de grote geldschieters. Hij schonk grote bedragen vanuit zijn privévermogen. Maar daarnaast kwam ook een deel van de filmopbrengsten ten goede aan het Tien Gebodenproject. Zowel vanuit conservatief-christelijke hoek als van de zijde van atheïsten volgde daarop kritiek. Bezwaarde christenen vroegen zich af of je geld dat met werelds vermaak was verworven, mocht gebruiken voor dit doel.
Overigens waren er onder hen die helemaal niets moesten hebben van het plaatsen van monumenten. „Het gaat niet om geboden in steen, maar om het gebod in het hart”, schreef de Christian Messenger uit Kansas. Atheïsten beweerden dat DeMille de monumenten liet oprichten „als permanente reclamezuilen voor zijn film.”
„Wellicht zal DeMille met de plaatsing van de monumenten ook een zakelijk oogmerk hebben gehad, maar door alleen die kant te benoemen doe je geen recht aan zijn intenties”, zegt Sue A. Hoffman, die in 2014 een boek over het Tien Gebodenproject schreef. „Als je alles bij elkaar optelt wat hij aan dit project heeft gegeven, is dat enorm. Dan moet je innerlijk gedreven zijn. Anders doe je dit niet. En je kunt wel kritiek hebben op de filmindustrie, maar wat denk je van de kerken? Die steunden dit Tien Gebodenproject slechts mondjesmaat. Terwijl ze nu zeer bezorgd zijn als er weer eens een proces wordt gestart om een monument weg te halen.”
Dit is het eerste deel van een vierdelige serie over het functioneren van de Tien Geboden in de Verenigde Staten.