Column: kaaiman en papegaai op mijn bord
Er zat een kaaiman op ons erf, zoals een tuin in Suriname wordt genoemd. Nu zijn we wel wat bijzondere gasten gewend, maar zo’n reptiel krijgen we niet vaak op bezoek.
In Nederland zou de paniek waarschijnlijk toeslaan en zou het reden zijn voor een berichtje in de krant, hier kijkt niemand ervan op. De enige vraag die men zich stelt bij het zien van de meest uiteenlopende dieren: is het eetbaar?
Kaaimanvlees bijvoorbeeld is in de vorm van saté op de barbecue een ware delicatesse. Het heeft iets weg van kippenvlees. Mijn vrouw en ik kwamen echter al snel tot de conclusie dat dit exemplaar te jong en vooral te klein was. Daar kon je hooguit een handjevol stokjes van rijgen.
Ik heb in de loop der jaren heel wat vreemdere wezens op mijn bord gehad en af en toe zelf bereid. Zoals piranha’s, die ik persoonlijk uit het enige stuwmeer van het land viste. Best spannend, want het haakje uit de bek vol messcherpe tanden zien te krijgen, is een hachelijke operatie. Maar is de vis met de juiste kruiden gestoofd in de oven dan ben je het doorstane risico al snel vergeten.
Ik heb verder onder meer leguaan, zeeschildpad, steenduif, boshert, slang en zelfs pelikaan op het menu gehad. Goed, die pelikaan was op Curaçao, dus die telt in dit verhaal niet mee. Niet zelden word ik beroepsmatig in contact met eetbare dieren gebracht. Zo werd ik ooit uitgenodigd mee te gaan op papegaaienjacht. Dat leverde een mooi verhaal op.
Ik had vooraf mijn bedenkingen om dat kleurrijke gevogelte, dat in een Nederlandse dierenwinkel voor honderden euro’s over de toonbank gaat, uit de lucht te schieten. Maar al snel bleek ik een waardeloze schutter, dus van mij hadden de papegaaien niets te vrezen. Mijn medejagers haalden er echter wel een paar neer. Die belandden razendsnel in de pan, wat achteraf niet zo’n goed idee was: papegaaienvlees moet zeker twee dagen in een marinade liggen voordat het eetbaar is.
Nog taaier was het vlees van de babun (brulaap) dat ik kreeg van Nederlandse mariniers die journalisten op een jungletraining trakteerden. Dat dier bleken ze overigens niet zelf geschoten te hebben, maar hadden ze gekocht van een inheemse jager uit een nabijgelegen dorp. Eerlijk gezegd was het niet te eten.
De bijzonderste bordjes wildvlees kreeg ik jaren geleden in een bar even buiten Paramaribo voorgeschoteld. Niet zozeer vanwege de vleessoorten maar vanwege mijn tafelgenoot: ex-dictator Desi Bouterse, nu president. Het was destijds zijn vaste plek om te ontspannen.
Ik schoof met enige regelmaat aan ter voorbereiding van een interview dat ik enige tijd later met hem zou hebben. Onder het genot van pingo (een soort wild zwijn) en hert brak ik met succes, en met trots, het ijs. Het werd enige tijd later een gedenkwaardig interview. Zo zie je maar: ook bij presidenten gaat de liefde door de maag.