Na dit leven
Johannes 3:3
„Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.”
De ziel wordt een „erfgenaam van God, en een mede-erfgenaam van Christus” (Romeinen 8:17). De ziel gaat om Koning Jezus te zien zoals Hij is, zoals Johannes spreekt (1 Johannes 3:2).
Zo heeft Jezus ernstig gebeden tot Zijn Vader (Johannes 17:24): „Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen.”
Ook dit lichaam zal eens volmaakt ingaan in dat Koninkrijk van God, wanneer het uit de doden weer is opgewekt en met de verheerlijkte ziel verenigd. Het lichaam zal ingaan in de vreugde des Heeren (Mattheüs 25:21) en met zijn eigen ogen zijn Verlosser aanschouwen (Job 19:26). Daar zal het in volle kracht ondervinden wat het is tot het Koninkrijk van God te behoren.
Met alle nadruk spreekt de Zaligmaker hier niet van „in het Koninkrijk van God niet ingaan”, maar van: „hij kan het Koninkrijk van God niet zien.”
„Zien” drukt uit deelgenoot te zijn van die zaligheid die de Heere God in de gemeenschap van Zijn Zoon voor de zondaar heeft bereid.
Nicolaas Simons van Leeuwarden, lekentheoloog te Amsterdam
(”De wedergeboren christen”, 1718)