Column (Jan van Klinken): Gek genoeg
Als wij Hollanders een koekje bij de koffie aanbieden, gaat meteen het deksel weer op de trommel. Het geldt in het buitenland als symbool voor de Hollandse krenterigheid. Het is alsof wij willen zeggen: Meer dan één is nergens voor nodig.
Is het niet het sluitende bewijs dat wij met z’n allen een stel centenlikkers zijn? Dat zou je zeggen, maar het is slechts schijn. De identiteit van een volk bepalen is moeilijker dan je zou denken. Neem onze vrijgevigheid. Als er voor het goede doel gegeven moet worden, kijken wij Nederlanders niet op een euro. Geen enkel ander Europees land kan op dit gebied aan ons tippen. Zo zuinig zijn we dus ook weer niet.
Kijk voor de aardigheid eens om je heen op onze snelwegen. Dan kun je moeilijk volhouden dat we in oude brikjes rondtoeren. We mogen dan op de koekjes letten, als er een heilige koe moet worden uitgekozen tasten we diep in de buidel. Zoals zo vaak ligt het met de kwestie van onze krenterigheid niet zwart-wit. Limburgers staan te boek als bourgondiërs terwijl ons Zeeuwen ”h’n cent tuvee” uitgeven. Kom er maar uit.
Begin deze week meldde deze krant dat emeritus hoogleraar Herman Pleij het essay van de Maand van de Geschiedenis zal schrijven. Hij zal het hebben over de betekenis van geluk door de eeuwen heen. Welnu, deze Herman Pleij heeft reuze interessante dingen over de Nederlandse identiteit geschreven. Nog boeiender is het om hem erover te horen praten want dat doet hij met een ongekende aanstekelijkheid maar wat hij aan het papier toevertrouwt, mag er ook zijn.
Vanzelf heeft Pleij een mening over onze zuinigheid. Is dat onze calvinistische aard? De Geneefse reformator wordt immers een vergaande soberheid toegedicht. Nee, zegt Pleij, die zuinige aard hebben we overgenomen van de duizenden kooplieden die eind 1500 vanuit de zuidelijke Nederlanden de wijk namen naar het tegenwoordige Holland. Die waren overigens gereformeerd, die kooplieden. Ze namen ook deugden als ijver en betrouwbaarheid mee.
Een heel aardige analyse van Pleij luidt dat wij een veel markantere hebbelijkheid bezitten dan onze zuinigheid: een afkeer van verbeelding. Wij houden niet van praalhanzen. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Waar kan het dat de ‘onderkoning’ (mr. J. H. Donner) zich niet per dienstauto maar per ijzeren ros verplaatst?
Typerend was ook de recente discussie over het nieuwe regeringstoestel. Terwijl de staatshoofden elders zich neervlijen in knotsen van vliegtuigen, ziet bij ons het parlement erop toe dat het koninklijk vervoermiddel bescheiden blijft. Prima, zo’n koningshuis, maar het moet vooral geen kapsones krijgen.