Van Aartsen: van ARP-jongen tot rasbestuurder
Minister, Kamerlid, fractievoorzitter, burgemeester, commissaris van de Koning. De liberaal Jozias van Aartsen weet wat al deze functies inhouden. Hij maakte nooit zijn universitaire opleiding af, maar ontwikkelde zich tot een rasbestuurder. Hij kreeg een christelijke opvoeding, maar wil niet zeggen of hij nog gelooft in een persoonlijke God.
Van Aartsen groeide op in een gereformeerd gezin. „Mijn vader was hervormd, maar moest vanwege zijn huwelijk met mijn moeder overstappen naar de Gereformeerde Kerken. Overigens gingen mijn ouders later toch over naar de Nederlandse Hervormde Kerk. De sfeer thuis zou ik omschrijven als vrij en liberaal. Mijn ouders hebben me nooit onder druk gezet als het ging om het christelijk geloof. Ik volgde bijvoorbeeld geen catechisatie. Ik ben één keer geweest, maar dat bracht me niet wat ik dacht. Daarom ging ik niet meer. En mijn ouders legden zich daarbij neer.
Ik heb een zus die bij Artsen zonder Grenzen werkt. Zij zag vanwege haar werk bijna alle conflictgebieden van de wereld. Nu hanteert ze de voorzittershamer van deze organisatie. Ze was ooit kandidaat-Kamerlid voor GroenLinks.”
Kennelijk heeft uw zus veel sociaal gevoel van huis uit meegekregen. Hoe ontwikkelde zich dat bij u?
„Ik ben niet voor niets in het openbaar bestuur terechtgekomen. Het burgemeesterschap vond ik heel mooi omdat ik toen dicht bij mensen stond. Je kunt veel praktische problemen voor inwoners oplossen. Dat deed ik met plezier.”
Voelt u zich een Hagenees?
„Zeker. Mijn wieg stond in de hofstad en ik heb er altijd gewoond. Ik heb gewoon een fijne jeugd gehad. Mijn vader bestuurde hier van 1949 tot 1959 mede de stad als wethouder. Hij was lid van de ARP, een van de voorlopers van het CDA. Vlaggetjesdag op Scheveningen ervoeren we elk jaar weer als een hoogtepunt. Ook al was de zee soms woest; we gingen varen. Overigens met vele anderen. Sommigen hingen dan over de reling omdat ze zeeziek waren. Mijn vader en ik hadden er geen last van.
Op het toenmalige christelijke gymnasium –met een vrijzinnig hervormde inslag– van Den Haag beleefde ik een geweldige tijd. De leraar geschiedenis, Nauta –een echte Fries– kon de lange lijnen van de geschiedenis op een heldere en plezierige manier naar voren brengen. Ik bewonderde die man.”
Uw vader zat in de politiek. Ging het thuis vaak over zijn werk?
„Zowel in de tijd van het wethouderschap als van het ministerschap van mijn vader spraken we heel vaak over politiek. Ik vond dat normaal. Waarschijnlijk is toen wel de liefde voor het openbaar bestuur ontkiemd.”
Hoe komt een ARP-jongen bij de VVD terecht?
„Het concept van confessionele partijen kon en kan ik niet bevatten. De vertaalslag van het christelijk geloof naar de dagelijkse politieke praktijk is een lastige. Dat vinden christenen kennelijk ook zelf, want de een komt uit bij het CDA, de ander meer links bij de ChristenUnie en weer een ander meer rechts bij de SGP. Je kunt als mens een relatie hebben met God of met godsdienst, maar daaruit kun je niet een politiek standpunt afleiden.
Ik ging studeren in 1966, het jaar dat D66 is opgericht. De staatkundige hervormingen die deze partij voorstond, spraken mij enorm aan. Ik bezocht enkele bijeenkomsten van de partij, maar ben nooit ingeschreven als lid. Wat er in die tijd in Amsterdam gebeurde, vond ik enorm interessant. Van studeren kwam hoegenaamd niets. Ik heb mijn studie nooit afgemaakt. Op dit punt ben ik niet zo’n best voorbeeld. Ik kreeg van jongeren in Den Haag nog weleens het verwijt: Je hoeft je opleiding toch niet af te maken. Want ook zonder afgeronde studie kun je burgemeester van Den Haag worden.
Door een wonderlijk toeval kwam ik bij de VVD terecht. Mijn vader kende politiek Den Haag als zijn broekzak en kwam toenmalig VVD-fractievoorzitter Toxopeüs tegen. Hij vroeg of de liberale voorman niet een tijdelijk baantje had voor zijn zoon die zijn studie niet had afgerond. Zo ben ik begonnen als fractiemedewerker en later werd ik ambtelijk secretaris. Deze actie laat zien dat mijn vader een open blik had richting andersdenkenden.”
Waarom omarmde u uiteindelijk de VVD?
„Ik moet eerlijk bekennen dat ik geen lid van de VVD was toen ik bij de fractie aan de slag ging. Dat kwam later, door Annelien Kappeyne van de Coppello, de ‘baas’ van de fractiemedewerkers. Van haar moest ik het boek van Oud, de voormalige politiek leider van de VVD, lezen over honderd jaar liberalisme in ons land. Dat handelde over de politiek van de negentiende eeuw. Daarin staat welke bijzondere rol de liberalen destijds speelden. Thorbecke gaf Nederland vorm, niet alleen op staatkundig terrein, maar ook op het gebied van onderwijs, infrastructuur en gezondheidszorg. Als je het liberalisme goed verstaat, is het een hervormende kracht. Dat is nu nog zo. Kijk naar mijn partijgenoot premier Rutte; die wil niet de boel de boel laten, maar wil ingrijpen in maatschappelijke verhoudingen. En dat op een sociale manier; sociale rechtvaardigheid is namelijk onlosmakelijk met het liberalisme verbonden. Dat boek en alles wat daarin stond, haalde mij ten slotte over.
Uiteindelijk bleef ik bij de VVD-fractie hangen; het was daar geweldig. De VVD brak door. Ik ontmoette er Wiegel. Toen hij fractievoorzitter werd, ging ik aan de slag als zijn ambtelijk secretaris. Ik voelde me als een vis in het water.”
Waarom koos u ervoor om in 1994 de actieve politiek in te gaan als minister van Landbouw? U had geen enkele politieke ervaring.
„Dat klopt, maar ik had wel heel lang dicht tegen de macht aangezeten. Op het laatst als secretaris-generaal op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Binnen de VVD was ik overigens wel bekend, zeker bij de politieke leiding. Het was wel goed dat er een liberaal aan het roer kwam op Landbouw, want daar moest een omslag in denken plaatsvinden, een vernieuwingsslag. Voor veel boeren waren het milieu en de leefomgeving een ondergeschoven kindje. Ik heb daar de nodige dingen veranderd. Ik denk aan het mestbeleid en het stimuleren van de biologische landbouw. Gaandeweg kreeg ik daarvoor ook steun onder boeren. In uw krant noemde ik mezelf ooit „een rare liberaal” omdat ik overheidsingrijpen bepleitte met het oog op het milieu.”
U bent eigenlijk meer een bestuurder dan een politicus. Was u in 2006 blij dat u geen fractievoorzitter meer hoefde te zijn?
„De fractie was moeilijk. Ayaan Hirsi Ali zat daarin. Ik heb wel een onaf gevoel aan die periode overgehouden. Ik houd niet van politieke praatjes zoals: „We stonden er eerst zo slecht voor in de peilingen en nu valt de uitslag alles mee.” En dat terwijl je feitelijk zetels verliest. Ik had bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2006 als norm gesteld dat we 14 procent van de kiezers achter ons zouden moeten krijgen. Dat lukte net niet. Daarom stapte ik op. Dat was een puur rationele afweging.”
Zag u het burgemeesterschap van Den Haag als het hoogtepunt van uw carrière?
„Dat zou ik niet zo willen zeggen. Contact met mensen vind ik wel erg mooi. Als minister van Landbouw zat ik ook vaak aan keukentafels bij boeren en tuinders. Én je hebt te maken politiek, strategie en beleid. Dat is een mooie combinatie. Die tweeslag komt ook in het burgemeesterschap terug. Ik deed én de ministerschappen én het burgemeesterschap dus met veel plezier. Overigens mag van mij bij de komende kabinetsformatie het ministerie van Landbouw weer als zelfstandig departement terugkeren. Het is nu een onderdeel van Economische Zaken. De agrarische sector verdient een eigen minister.
U vroeg bij uw afscheid geen cadeaus voor uzelf, maar een donatie voor het orgelfonds van de Nieuwe Kerk in Den Haag. Waarom?
„De Nieuwe Kerk is een prachtig gebouw. Het is geen eigendom meer van een kerk. Het orgel dat daarin staat is erg mooi. Het zit verstopt achter geluidspanelen. Een groepje enthousiaste mensen is bezig om daar een creatieve oplossing voor te vinden, zodat het orgel weer zichtbaar is en tijdens concerten gebruikt kan worden. Op deze manier kreeg het fonds geld én aandacht.”
Doet het u ook wat, al die lege kerken in het centrum van Den Haag?
„Er staan er inderdaad heel wat leeg. Het duurt soms lang voordat er een nieuwe bestemming komt. Het is een gegeven van deze tijd.”
Waar haalt volgens u de liberaal zijn moraal?
„Het liberalisme is per definitie sociaal. Het liberale kabinet van Pierson in de negentiende eeuw zorgde voor veel sociale wetgeving.”
Worden liberalen voor hun werk geïnspireerd door een bepaalde vorm van christelijk geloof?
„Dat weet ik niet. In die tijd stond het geloof dichter bij de samenleving en bij mensen dan nu. Maar ik weet niet wat liberalen daarin inspireert. Eigenlijk vind ik dat ook niet van belang voor het politieke handelen. Ik vraag dat ook niet aan mensen. De geloofskant van mensen vind ik iets heel individueels.”
Vond u dat Rutte tijdens de laatste verkiezingscampagne te ver ging door te koketteren met zijn christelijke geloofsovertuiging?
„Nou, dat geloof ik niet. Als hij dat wil, moet hij dat vooral doen.”
Wat was uw persoonlijke motivatie om in de politiek te gaan? Speelde het geloof daarin een rol?
„Dat denk ik niet. Het is mij te pretentieus om te zeggen dat ik werk en handel vanuit het christelijk geloof. En als burgemeester mag je al helemaal niet politiek gekleurd zijn.”
Kunt u antwoord geven op de vraag of u in een persoonlijke God gelooft?
„Nee. Dat vind ik niet interessant voor de lezers.”
Wat is het mooie aan Drenthe?
„Ik had nooit gedacht hier nog eens terecht te komen. Nadat mijn voorganger, Tichelaar, was opgestapt, vroeg minister Plasterk van Binnenlandse Zaken of ik hier wilde waarnemen. Ik had net afscheid genomen van Den Haag. Drenthe is een mooie provincie. Ze is uitermate geschikt voor vakanties en andere vrijetijdsbestedingen. Op jaarbasis zijn er meer dan 8 miljoen overnachtingen. Maar het is ook een provincie met veel economische activiteit, bijvoorbeeld in het zuidoosten. Drenthe kan met Groningen een belangrijke bijdrage leveren aan de energietransitie waar we als land voor staan. Het is gewoon erg fascinerend hier.”
Als er in Drenthe dit najaar een nieuwe commissaris aantreedt, wat gaat u dan doen?
„Dat weet ik nog niet. Ik ben wat voorzichtiger met het doen van uitspraken. Mensen hebben mij er terecht op gewezen dat ik me niet aan mijn woord hield. Ik had gezegd dat ik na het burgemeesterschap eerst niets zou doen en pas na deze zomer zou besluiten wat ik zou gaan doen. Dat liep dus anders. Er zal ook nu ongetwijfeld weer iets op mijn weg komen.”
Levensloop J. J. van Aartsen
Jozias Johannes van Aartsen zag in 1947 het levenslicht. Hij studeerde enkele jaren Nederlands recht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij was bij de VVD-fractie ambtelijk secretaris en daarna directeur van de Teldersstichting. Vervolgens leidde hij als secretaris-generaal het ministerie van Binnenlandse Zaken. Vanaf 1994 was hij minister van Landbouw en van Buitenlandse Zaken. In 2003 koos de VVD-fractie in de Tweede Kamer hem tot voorzitter. Van 2008 tot 2017 was hij burgemeester van Den Haag en sinds dit voorjaar waarnemend commissaris van de Koning in Drenthe. Van Aartsen is gehuwd en kreeg drie kinderen.