Kerk & religie

Kerkhistorie met een knipoog: Noodlottige vaardigheid

Uit mijn boekenkast greep ik een boek dat ik niet eerder las: ”Oudere tijdgenooten” van A. Pierson. Allard Pierson (1831-1896) kwam uit een aanzienlijke Amsterdamse koopmansfamilie die behoorde tot de kring van het Reveil. Hij werd predikant maar legde zijn ambt neer vanwege zijn „modernistische inzichten.”

Dr. ir. J. van der Graaf
28 June 2017 09:25Gewijzigd op 16 November 2020 10:54
Willem de Clercq op een gravure van Henricus Wilhelmus Couwenberg. beeld Wikipedia
Willem de Clercq op een gravure van Henricus Wilhelmus Couwenberg. beeld Wikipedia

In het boek schrijft hij over personen uit die kring van het Reveil. In hoofse, achttiende-eeuwse taal en stijl brengt hij hun leven tot leven. Een leesgenotje. Fijntjes, maar soms ook vlijmscherp wordt het Schriftgeloof van de Reveilmensen kritisch blootgelegd. Het Reveil, zegt hij, „had een wonderlijk vermogen, om het grote verschil in de tijd, dat ons van de Bijbel verwijdert, uit te wisschen.” En heftig schrijft hij over het orthodox opgevoede kind, „dat zich hier nauwelijks van God bemind of tot geluk geschapen voelde.”

Het piëtisme van het Reveil was niet het zijne. Hij streeft echter naar „goede toon”, zonder de persoon te schaden –een groot goed!– als hij schrijft over Heldring, Bilderdijk, Da Costa, Groen van Prinsterer, Koenen en De Clercq.

Om de laatste gaat het me nu. Willem de Clercq (1795-1844) begon al in 1801 aantekeningen te maken, die zouden resulteren in een dagboek van 36.000 bladzijden „dichtbeschreven papier.” Onder invloed van Da Costa was de graanhandelaar De Clercq bekeerd tot het orthodoxe calvinisme en werd hij voorman van het Reveil. Hij stierf toen Pierson nog maar een knaap was. Zijn dagboek en „zijne niet minder uitgebreide briefwisseling” las Pierson geheel en bewerkte hij gedeeltelijk voor de pers.

Over De Clercq: „Ziel lag er op zijn gelaat, ziel in zijn stem, ziel in al wat hij deed.” En: „Hij moest doordringen in het gemoed van de medemens.” Hij sprak herhaaldelijk over mensen waar „geen of weinig ziel in zat.”

De Clercq kreeg bekendheid als dichter van bijzondere gedichten. Hij kon zonder voorbereiding minutenlang een gedicht voordragen dat hij ter plekke bedacht. In de ”Vaderlandse letteroefeningen” van 1823 werd betoogd dat men niet kon geloven, „dat er onder onze natie ooit iemand bestaan heeft, die in staat was, over een opgegeven onderwerp zoo los en gemakkelijk in ronde, krachtige en welluidende verzen te spreken als Willem de Clercq te Amsterdam.”

Die ”Improvisatiën” zijn voor een groot deel niet bewaard gebleven, verzuchtte Pierson. De Clercq hield er uiteindelijk ook mee op. Niet omdat zijn dichtader niet meer vloeide, maar vanwege „die noodlottige vaardigheid”, die „de vloek van elk talent” is. Pierson schrijft: „Een kus is in zijn oog ontwijding, tenzij van brandende lippen.” De „wierookdampen van het publiek” moesten maar elders opstijgen. „Hij was geen kunstenmaker.” De dichtvorm mocht bovendien de aandacht niet afleiden van de (piëtistische) inhoud.

Improviseren is een kunst. Soms wordt een prediker inwendig gedrongen van tekst te veranderen. Dan moet (en kán!) men improviseren. Als improviseren echter een gewoonte wordt, wordt het een „noodlottige vaardigheid.”

Ooit stond er in Huizen een predikant die na een verschrijving in zijn preek opnieuw begon te schrijven. En de handgeschreven preken van dr. A. van Brummelen –ik heb er vele gezien– waren foutloos, in uiterst regelmatig handschrift. Geen „noodlottige vaardigheid” maar vrucht van stille overdenking.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer