Rijke en arme Jood raakten thuis in Zeeland
Een Talmoed uit de zeventiende eeuw, een Thorarol uit de verdwenen synagoge van Zierikzee, een zilveren seiderschotel voor seideravond en twee erestoelen, bestemd voor de voorlezers tijdens het Vreugde der Wetfeest zijn enkele topstukken op een tentoonstelling in Middelburg over de Zeeuwse Joden.
”Middelburg en de Mediene” is de titel van de ruim een week geleden geopende expositie in de Zeeuwse Bibliotheek. De expositie belicht de bewogen geschiedenis van de kleine Zeeuwse Joodse gemeenschap. In de mediene (gemeenschap) van Joden buiten Amsterdam had Middelburg voor de Zeeuwse Joden een spilfunctie. In Goes, Vlissingen, Zierikzee en op Tholen woonden ook groepjes Joden. Die hadden aanvankelijk ook elk een synagoge, maar deze bedehuizen zijn er niet meer.
Uiteindelijk bleef in Zeeland maar één sjoel over: die van Middelburg. „In de Tweede Wereldoorlog bleef dit gebouw gedurende bijna de hele bezettingstijd intact”, vertelt Marinus Bierens, conservator bijzondere collecties bij de Zeeuwse Bibliotheek. „De Duitsers zijn er kennelijk niet aan toegekomen de synagoge te vernielen. Maar uitgerekend tijdens de bevrijding van Zeeland in november 1944 werd deze per ongeluk getroffen door een Engelse granaat.” Jarenlang bleef de synagoge daarna een ruïne, totdat hij in de jaren negentig werd herbouwd.
Erediensten
In Zeeland woonden aanvankelijk alleen Portugese Joden, die in de zeventiende eeuw naar het noorden waren getrokken. Begin achttiende eeuw kwamen steeds meer Asjkenazische Joden uit Duitsland en Polen naar Zeeland. In tegenstelling tot de meestal welgestelde Portugezen waren dit arme mensen die eenvoudig werk deden of als handelaar in kleingoed hun kostje bij elkaar scharrelden. Het waren juist die arme Joden die het initiatief namen tot de bouw van een eigen sjoel in Middelburg in 1705. De Portugese Joden, toen al naar Amsterdam uitgeweken, hadden altijd de gewoonte gehad hun erediensten bij mensen thuis te houden.
Maar ook de Asjkenazische Joden wisten zich allengs op te werken. In de twintigste eeuw waren er onder hun nazaten in Zeeland textielhandelaren, bankiers, een afval- en lompenverwerker, kooplieden, slagers, een juwelier en politici.
De Zeeuwse Jood was van oudsher goed geïntegreerd. Dat blijkt al uit het wapen van de Hebreeuwse gemeenschap, dat op enkele voorwerpen op de expositie staat afgebeeld. Op het wapen staat een Nederlandse leeuw met in de ene poot een davidsster en in de andere een bundel van zeven korenaren, die de zeven provinciën van de Republiek der Verenigde Nederlanden verbeeldden. Op de rugleuning van twee getoonde erestoelen voor de voorlezers tijdens het feest Simchat Thora (Vreugde der Wet) is dit wapen zelfs gebroederlijk met de wapens van de Republiek en van Middelburg afgebeeld.
Babylonische Talmoed
De tentoonstelling ”Middelburg en de Mediene” is een initiatief van het Etty Hillesum Onderzoekscentrum en werd samengesteld uit bruiklenen van het Zeeuws Archief, het Joods Historisch Museum in Amsterdam en particulieren. De Zeeuwse Bibliotheek zelf leverde onder meer drie delen van een twaalfdelige Babylonische Talmoed uit de eigen collectie, die in de zeventiende eeuw is gedrukt in Amsterdam en waarvan er in Nederland maar vijf bekend zijn. Bierens: „Vanaf het eind van de zeventiende eeuw was deze Talmoed in beheer bij de Sint-Jacobskerk in Vlissingen, die de twaalf delen bewaarde in de consistoriekamer. Op den duur vond de kerk dat geen goede plek meer en werd de toenmalige Provinciale Bibliotheek gevraagd de Talmoed te bewaren. Dat verzoek werd ingewilligd”, aldus Bierens.
In mei 1940 werd het bibliotheekgebouw aan de Lange Delft in Middelburg tijdens gevechten tussen Duitse en Franse troepen in brand geschoten en ten gevolge daarvan volledig verwoest. „Van de 160.000 boeken konden er maar 20.000 worden gered, waaronder deze Talmoed. De banden waren door de hitte verschroeid, maar de twaalf delen zelf bleven gespaard in de vlammenzee. Pas in 1995 is de Talmoed opnieuw ingebonden, in wit perkament.”
Rond 1840 was de Joodse gemeenschap van Zeeland qua aantal op haar hoogtepunt. In de provincie woonden toen ongeveer 400 Joodse gezinnen. Op 10 mei 1940 telde de Joodse gemeenschap nog 174 mensen. Van hen overleefde bijna de helft de Jodenvervolging niet.