„Lutherlied is geen strijd- maar een volkslied”
Het Lutherlied, ”Een vaste burcht”, is geen strijdlied pur sang. Het is een lied tegen de angst, voor Luthers eigen ziel en voor vele anderen. „Het is een volkslied”, aldus de lutherse emeritus hoogleraar prof. dr. J. P. Boendermaker, gisteren tijdens een symposium aan de Vrije Universiteit over ”de Reformatieherdenking van 1917”.
De meest waarschijnlijke ontstaanstijd van het Lutherlied is het jaar 1527. Boendermaker: „Het is dan een crisistijd voor de Reformatie, maar ook een zware tijd voor Luther persoonlijk: hij is stevig ziek geweest en de pest sloeg weer toe in Wittenberg. Rome bleek onbekeerlijk, het Osmaanse rijk stond voor de poorten van Wenen. En al die dreigingen stonden voor Luther in het kader van de strijd van de duivel, de tegenmacht van God, die zich hevig te weer stelt nu het met het Evangelie de goede kant op gaat. Die kruipt in de huid van vromen en machtigen om de mensen in de war te brengen en van hun nieuw verworven geloof en vertrouwen af te helpen.”
Luther zag direct het belang van het lied in. „De mensen konden nauwelijks lezen, maar wel goed memoriseren, zeker als het om een lied ging. Luther wilde een soort catechiserende volksliederen en daarnaast liederen die in de dienst gezongen konden worden naast -later in plaats van- de liturgische Latijnse zangen. Toen weinig medewerkers actief werden op het gebied van liederen maken, ging hij zelf aan de gang. Hij had gelijk: het lied heeft een enorme betekenis gehad voor de verbreiding van de reformatorische gedachten.”
De oorspronkelijke melodie trof al vroeg hetzelfde lot als de Geneefse psalmen, zei prof. Boendermaker. „Ze werd een eeuw later al algemeen isometrisch gezongen, dus op hele noten. Ook bij Bach is dat het geval. Dat verandert het lied aanmerkelijk. Het wordt martialer, triomfantelijker, je staat erbij op, zingt het uit volle borst.”
Is een Reformatieherdenking wel een vruchtbaar object van studie? zo vroeg drs. Herman Paul (vakgroep geschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen), zich af. Hij beantwoordde deze vraag met een duidelijk ja. De Reformatie was volgens hem het begin van het protestantisme en gold als ijkpunt voor het hele religieuze leven. „Waar zouden we dit religieuze leven dan beter kunnen peilen dan in herdenkingen van de Reformatie? Alles wat de Nederlandse protestanten ter harte ging, alles wat hun zorgen baarde, alles waarvoor zij zich inzetten uitte zich in de manier waarop zij op die 31e oktober 1917 over de Reformatie zongen en spraken.”
In het Nederlandse protestantisme is de herdenkingsgeschiedenis van de Reformatie er vrij bekaaid van afgekomen, zo zei Paul. „Voorzover mij bekend bestaat er alleen een artikel over de Wirkungsgeschichte van de synode van Dordrecht, terwijl de herdenkingsfeiten juist in het protestantisme zo enorm belangrijk waren. Hij sprak de wens uit dat het boek over de Reformatieherdenking van 1917 een opstapje zou zijn voor een studie naar de herinneringscultuur van het Nederlandse protestantisme. „Misschien moeten we met een groep historici die zich daartoe aangetrokken voelt, de jubilea van de Augsburgse Confessie en de Dordtse Leerregels eens gaan onderzoeken. Misschien moeten we eens nagaan welke plek de oude schrijvers -Brakel, Van Lodenstein en anderen- innamen in het kerkelijke leven van de achttiende en negentiende eeuw. Wellicht moeten we ons de vraag eens stellen waarom mensen zo verknocht konden zijn aan een psalmberijming als die van Datheen of die uit 1773.”
Tijdens de bijeenkomst werd deel 12 van het ”Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800” aangeboden aan prof. Boendermaker. Het deel is gewijd aan de Reformatieherdenking van 1917.