Gegrepen door andermans leven
Negen biografen kwamen de afgelopen weken in deze bijlage aan het woord. Jarenlang verdiepten zij zich vrijwillig in andermans leven, met enthousiasme vertelden ze over de moeiten en vreugden van het biografenbestaan. In de tiende aflevering van deze serie een poging om de balans op te maken. Waarin verschilden de geïnterviewde biografen van elkaar, wat hadden ze met elkaar gemeen? Maar ook: hoe komt het dat op de Nederlandse christelijke boekenmarkt geen vergelijkbare levensbeschrijvingen verschijnen?
Grote verschillen bleken er tussen de geïnterviewde biografen te bestaan: de een verdiepte zich in een ver verleden waaruit nauwelijks documenten bewaard zijn gebleven, de ander had te maken met een overstelpende hoeveelheid brieven, dagboeken en verslagen, een derde moest zijn materiaal lospeuteren uit de handen van argwanende nabestaanden. Het leven van een politicus bleek andere vragen op te roepen dan dat van een schrijver, een misdadiger of een theoloog. Sommige biografen kozen voor een psychologische benadering, andere verklaarden zich daar fel tegen. De een wilde in de eerste plaats een mooi boek maken, de ander wilde vooral de wetenschap dienen. Vooral schrijversbiografen dachten na over de theorie van het genre, maar de historicus A. Th. van Deursen bekende dat hij zich daaraan niet veel gelegen liet liggen: „Ik heb de illusie dat het gezonde verstand ons wel de weg zal wijzen.”
Innige relatie
Alle biografen erkenden dat enige afstand nodig is om de held van het verhaal voldoende kritisch te kunnen beschouwen, maar de meesten bleken wel degelijk een innige relatie met hem te onderhouden. Iets van de denkwereld van hun hoofdpersoon herkenden ze bij zichzelf, jarenlang trokken ze met hem op, ze onderzochten hun eigen identiteit via het leven van een geestverwant of vernoemden hun kinderen naar personen uit zijn werk. „Ik was bezig met een evaluatie van mijn eigen politieke ontwikkeling”, zei Elsbeth Etty over haar biografie van Henriette Roland Holst. En Peter Brown over zijn Augustinus-boek: „Mijn biografie zegt veel over wie ik in de jaren zestig was. (…) [Augustinus] liet me veel belangrijke onderwerpen doordenken en er taal voor vinden.” Een collega van Cees Fasseur vroeg zelfs of hij „een beetje verliefd op de jonge koningin was geworden.” Bruinsma-biograaf Bart Middelburg had echter -begrijpelijk- minder affiniteit met zijn hoofdpersoon: „Het enige doel dat ik altijd voor ogen heb gehad, was mensen wakker schudden, iedereen laten zien wat hier in Nederland gebeurt op dit gebied.”
Maar ondanks al die verschillen vielen er ook overeenkomsten te bespeuren. Stuk voor stuk bleken de biografen gegrepen door hun onderwerp, allemaal besteedden ze jaren van hun leven aan het boek, en ze wilden wetenschappelijk verantwoorde maar ook toegankelijke en leesbare verhalen schrijven. „Het moet verboden zijn om dor te schrijven”, vindt Hans Werkman, en Roelof Bouwman: „Historici moeten niet alleen voor vakgenoten schrijven, maar voor een zo breed mogelijk publiek.”
Subjectief
Het beeld dat ze de lezer in hun boek voorschotelen is niet objectief, dat beseffen ze allemaal. Laat twee mensen onderzoek doen naar het leven van dezelfde historische figuur, en er komen twee totaal verschillende verhalen uit. Dat heeft te maken met het genre van de biografie zelf, voortdurend balancerend op het snijvlak tussen literatuur en wetenschap. Een verhaal vertellen is selecteren en ordenen, en het karakter van de biograaf wordt altijd zichtbaar in de manier waarop hij zijn feiten in een groter verband probeert te plaatsen.
Literatuurwetenschapper Sem Dresden, auteur van ”De structuur van de biografie” (1956), wist tegen het einde van zijn leven als geen ander het streven naar werkelijkheidsweergave te relativeren. In een toespraak voor de Werkgroep Biografie in 1999 verklaarde hij: „Het is onzin om te denken dat geschiedschrijving over reële personen gaat en literatuur over fictieve. Het is ook helemaal niet belangrijk of bepaalde figuren historisch geweest zijn. Er is maar één ding van belang: ze zijn gewéést, zijn er niet meer, zijn nog slechts in een biografie aanwezig.”
De in deze serie geïnterviewde biografen zijn conservatiever. Zij voeren de wetenschappelijke betrouwbaarheid en controleerbaarheid hoog in het vaandel. Hoe ze die proberen te bewaken, ondanks alle subjectiviteit? Speculeren mag, vindt Frits van Oostrom, „maar nooit ongefundeerd.” De lezer moet kunnen zien waar de feiten eindigen en de constructie van het beeld begint, en die constructie moet beredeneerd en beargumenteerd zijn. „De moeilijkheid zit vooral in de persoon van de biograaf zelf”, denkt Van Deursen. „Je kunt zo gehecht zijn aan je eigen vooroordelen dat je niet eens ziet dat bepaalde gegevens niet in jouw beeld passen. Je moet jezelf dus wat onder controle houden, je bronnen en ideeën altijd toetsen op innerlijke waarschijnlijkheid.”
Stofzuiger
Visie is noodzakelijk: een echte biografie is meer dan een opeenstapeling van feiten, vinden de meeste deskundigen. Hoe leuk het ook is om de ene anekdote na de andere te vertellen, of om zo veel mogelijk onthullingen te doen, het gaat uiteindelijk om het totaalbeeld van een historische persoon. Wie is hij geweest, wat heeft hij in zijn tijd betekend?
De stoel van Bilderdijk, de stofzuiger van Vestdijk en de houten stok van Oldenbarnevelt, het zijn zaken die een moment van historische sensatie teweeg kunnen brengen. Ze kunnen hun rol spelen bij het vasthouden van de interesse van de lezer, ze maken het verhaal leesbaar, ze kunnen zelfs een karaktertrek van de hoofdpersoon illustreren. Zonder anekdotes zal het niet gaan. Maar ze vertroebelen het beeld als ze niet leiden tot andere, diepere vragen: waarom zag Bilderdijk zichzelf als miskend genie, op welke manier verwerkte Vestdijk zijn jeugdervaringen tot literatuur en wat waren Oldenbarnevelts motieven in zijn conflict met Maurits? Als alle voorwerpen, foto’s, krantenberichten en anekdotes de persoon van de held zelf aan het gezicht onttrekken, is er iets mis. „Als een biograaf alles wil vertellen over de schrijver, zijn ouders, zijn kinderen, zijn neefjes en dienstboden, schiet hij zijn doel voorbij”, zegt Van Oostrom. „De meeste schrijvers hebben helemaal niet zo’n bijzonder leven. Hun werk is de reden waarom ze interessant zijn.”
Domineeslevens
Dat laatste roept een vraag op: hoe zit het met de verhouding tussen leven en werk in de biografieën die op de christelijke boekenmarkt gepubliceerd worden? Nog niet zo lang geleden verscheen de ene na de andere levensbeschrijving van vooral twintigste-eeuwse predikanten, hoewel de stroom de laatste jaren afneemt. Alle boeken in dit genre over één kam scheren kan niet, daarvoor zijn de onderlinge verschillen te groot. Maar in het algemeen lijkt er veel aandacht voor het leven van de dominee te zijn, en weinig voor zijn werk - dat wil zeggen, voor de manier waarop hij zich in zijn preken en geschriften, zijn dogmatiek, ethiek en pastoraat onderscheidt van zijn tijdgenoten. Terwijl dat toch de belangrijkste reden is waarom hij voor het nageslacht interessant zou kunnen zijn.
De vraag is dan ook: hebben we hier met echte biografieën van doen? Het doel van deze levensbeschrijvingen lijkt -zeer generaliserend gesproken- in een andere richting te liggen dan dat van de wetenschappelijke biografie. De lezer dient niet in de eerste plaats inzicht te verwerven in karakter en werk van de beschreven persoon, maar zich te spiegelen aan diens voorbeeldige leven - met name op geestelijk gebied.
Een biograaf die met een dergelijk doel voor ogen aan het werk gaat, zal op andere problemen stuiten dan de gemiddelde wetenschapper. Hij hoeft zich minder zorgen te maken over zijn interpretaties, en hij zal op het glibberige terrein van de speculatie ook minder gauw uitglijden. Maar hij zal een veel grotere verleiding voelen om de feiten in zijn eigen beeld in te passen, om met het hoge doel voor ogen desnoods de waarheid geweld aan te doen - bijvoorbeeld door alles waarin zijn held níét voorbeeldig geweest is, weg te laten. Van het streven naar schokkende onthullingen zal hij geen last hebben, wél van de angst indiscreet te zijn. En vanwege de voorbeeldfunctie van zijn boek heeft hij de neiging zich vooral te concentreren op het leven, zonder al te veel analyse van het werk.
Dit soort biografieën kent een lange traditie: van de klassieke biografie via de middeleeuwse heiligenlevens tot de romantische, idealiserende biografie van de negentiende eeuw. Die lijn wordt in veel twintigste-eeuwse domineeslevens doorgezet - terwijl intussen de meer wetenschappelijke biografie zich sinds lang aan dat kader onttrokken heeft. Demythologisering en psychologisering hebben hun sporen getrokken, maar zijn tot nu toe aan de gereformeerdegezindtebiografie vrijwel voorbijgegaan. Misschien omdat het als te confronterend wordt ervaren om met afstandelijke, analyserende blik naar de eigen traditie te kijken?
Kerkgeschiedenis
Dat zegt overigens niets over het bestaansrecht van de stichtelijke biografie, die zonder twijfel een duidelijke functie vervult binnen de gereformeerde gezindte. Naast de nieuwe wetenschappelijke traditie leeft de oude in gepopulariseerde vorm onverminderd voort. Dat geldt overigens óók op de algemene markt. Zie de talrijke levensbeschrijvingen van bijvoorbeeld prinses Diana, Wim Duisenberg, Pim Fortuyn en Pieter van Vollenhoven: de auteur spreekt een aantal vrienden en bekenden van zijn held, verzamelt een flinke stapel feiten en foto’s en maakt er een mooi boek van - op zichzelf niets mis mee. Uiteindelijk gaat het gewoon over twee verschillende genres, die naast elkaar kunnen bestaan.
Desondanks blijft het gebrek aan die andere, wetenschappelijke biografieën op de christelijke boekenmarkt opvallend. Een enkele buitenlandse studie wordt vertaald -Oberman over Luther, Bethge over Bonhoeffer-, maar dergelijke boeken moeten het in Nederland zeker niet alleen van de christelijke markt hebben. Toch zou je juist daar belangstelling verwachten voor grondige studies over mensen als Calvijn, Gomarus, Voetius, Hellenbroek, Groen, Da Costa, Kohlbrugge, Ledeboer. Maar áls die biografieën in het verleden al zijn uitgegeven, worden ze op dit moment nauwelijks meer gelezen. Dat laatste is het grote probleem: er zijn nog wel auteurs voor dit soort boeken te vinden -hoewel zij zich mogen afvragen of ze voldoende (literaire) kwaliteit bieden-, maar het schort vooral aan lezers. Dat heeft alles te maken met de tanende belangstelling voor échte geschiedenis. Al sinds jaren erkennen christelijke uitgevers dat er geen markt meer is voor kerkhistorie - en dat is verbazingwekkend voor een kring die toch zegt een flink deel van zijn identiteit te ontlenen aan de verbondenheid met Reformatie en Nadere Reformatie.
Als het waar is dat er in de praktijk nauwelijks aandacht is voor die verbondenheid -en de christelijke leescultuur van dit moment spreekt duidelijke taal-, dan lopen we een risico: we leven met onze eigen beelden van het verleden, we maken onze eigen mythes en we projecteren onze eigen opvattingen op de grote mannen uit de geschiedenis van wie we de namen nog altijd als ijkpunt hanteren. Maar dat zijn slechts namen. Voor de bijbehorende werkelijkheid zullen we terug moeten naar de bronnen.
Dit is deel tien in een serie over biografen.