Column: Grabbelton
Wie weleens door Spanje toerde, heeft wellicht snelwegen aangedaan die er stil en vrijwel verlaten bijlagen. Ze zien eruit als om door een ringetje te halen. Het asfalt is hagelnieuw en de tunnels komen regelrecht uit de folder.
Noem dat gerust verbazingwekkend. Zou de Spaanse overheid het ene overschot na het andere kunnen boeken, dan laten zulke uitgaven zich nog verklaren. Maar het land zucht onder een schuldenlast die hoger is dan de apenrots van Gibraltar. Spanje behoort tot de paupers van Europa. Het is een wonder dat het nog niet bankroet is. En dan zulke absurde projecten die bakken vol geld hebben gekost en vrijwel nergens toe dienen. Je bent geneigd te denken dat een aantal hotemetoten de (snel)weg is kwijtgeraakt.
De werkelijkheid is iets banaler. Metershoge borden aan het begin van zulke snelwegen reiken de sleutel voor de ontknoping van dit raadsel aan. „Tot stand gekomen met steun van de Europese Unie”, luidt de tekst. Onbeschaamd is er ook nog het bedrag aan toegevoegd. Veelal een bedrag van zes nullen.
Dan heb ik het nog niet eens over de regionale vliegvelden in Spanje. Daarvan zijn er een stuk of tien die leegstaan. Daar is nog nooit een vliegtuig geland. Andere zijn even in gebruik geweest maar moesten de poorten op last van de deurwaarder sluiten. Het Ciudad Real Airport op 160 kilometer van Madrid is zo’n luchthaven. Het hele project heeft 1,1 miljard euro gekost.
Anderhalf jaar na ingebruikname ging het op de fles. Er bleek nooit nagedacht te zijn over de vraag of het vliegveld wel rendabel zou zijn. Na het zoveelste Spaanse debacle durfde Eurocommissaris Johannes Hahn er zowaar wat van te zeggen. Het moest niet meer gebeuren of zoiets.
Wat mij vaak verbaast, om geen ander woord te gebruiken, is dat niemand opgewonden raakt van deze verkwisting van belastinggelden. Ik heb eens een rapport van de Europese Rekenkamer doorgenomen en dan biggelen de tranen over je schoenen. Maar leiden zulke rapporten tot grote ophef? Welnee, de politici in Brussel doen een plas en laten alles zoals het was. Onbegrijpelijk.
Een onderzoek van een kleine vijftig journalisten naar de onkostenvergoeding van Europarlementariërs maakte recent veel duidelijk. De EP’ers krijgen iedere maand een slordige 4300 euro voor uitgaven in het eigen land, zoals de huur van kantoorruimte. Ruim een derde van de Europarlementariërs blijkt echter helemaal geen werkruimte buiten Brussel te hebben.
Toen viel het kwartje. Wie met de ene hand in de grabbelton zit, stelt met de andere hand geen kritische vragen. „Ach”, zei ooit een politicus, „het gaat om geld van de EU en de EU is van niemand.”