Libellen? Ga ze tellen!
Grote roodoogjuffer, lantaarntje, blauwe breedscheenjuffer. Park Vechtoever is een ideale plaats voor Toon Vernooij. Hier telt hij voor de Vlinderstichting zowel vlinders als libellen.
In een jonge boomgaard te midden van bloemrijk grasland slingert zich een paadje richting een watergang die op de Vecht uitkomt. Op een bruggetje kijkt Vernooij even naar het water, waar hij al snel een paar juffers opmerkt. „Grote roodoogjuffer en een lantaarntje”, stelt hij vast. Juffers, een van de twee libellengroepen, zijn wat kleiner dan ‘echte’ libellen. Zij houden hun vleugels in rust gewoonlijk naar achteren gestrekt, terwijl echte libellen ze opzijhouden.
Dan loopt Vernooij weer door. Zijn libellenroute, een gebiedje waar hij de kleine dieren telt, begint pas iets verderop. „Mijn telroute is maar 100 meter lang. Eigenlijk zijn het twee secties van 50 meter, maar die zijn voor het gemak samengevoegd. Er was namelijk geen duidelijke scheiding tussen die twee gebieden,” legt de libellenkenner uit.
De meeste telroutes, ook Vernooijs vlinderroute, zijn veel langer dan 50 meter. Een voorwaarde is dat een telroute een aaneengesloten gebied is. Een splitsing van het gebied van Vernooij zou geen nieuwe soorten opleveren.
Schonere Vecht
Vernooij kijkt al veel langer naar vlinders en libellen, maar vorig jaar liep hij deze route voor het eerst. „Toen zag ik hier weidebeekjuffers; een teken dat de Vecht schoner wordt. Vroeger was het een open riool. Toen stroomde het water trouwens ook niet. Vorig jaar heb ik hier ook de blauwe breedscheenjuffer gezien – die komt alleen bij stromend water voor. Best bijzonder trouwens, want die juffer moet via stadsgrachten vanuit de Kromme Rijn hierheen zijn gekomen.”
Maar hoe de teller ook speurt, breedscheen- en weidebeekjuffer laten zich vandaag niet zien, ondanks het warme weer. „Er staat toch te veel wind, denk ik. Dan houden ze zich schuil in de vegetatie.”
Wel vliegen er lantaarntjes rond. Hun naam danken die waterjuffertjes aan het blauwe ‘lichtje’ aan het donkere achterlijf. Alleen de tengere grasjuffer lijkt erop, vertelt de kenner. Hij legt aan de hand van foto’s op zijn telefoon uit hoe het verschil te zien is. „Het lantaarntje heeft een opvallende lichtblauwe plek op het achtste segment. Bij de tengere grasjuffer ligt het blauw halverwege het achtste en negende segment.”
Vernooij: „Ik weet nog dat ik begon met het tellen van libellen. Ik dacht dat ik die blauwe juffertjes niet uit elkaar zou kunnen houden. Maar toen ik me erin ging verdiepen, bleek het mee te vallen.”
Onopvallend
Verder struinend door de oevervegetatie ontdekt Vernooij vlak boven het water een onopvallend gekleurde juffer tegen een lissenblad. Een vrouwtje dus, maar van welke soort? Hij pakt zijn verrekijker: „Vuurjuffer.”
Iets verderop zitten weer twee grote roodoogjuffers, elk op een plompenblad. „Dat zijn bijna altijd mannetjes”, weet Vernooij. „Die zijn territoriaal, terwijl de vrouwtjes in de vegetatie zitten.”
Maar dan: „Dat had ik niet moeten zeggen, want daar zit een vrouwtje!” Vernooij stelt zijn kijker weer scherp en ziet dat het toch een lantaarntje is. „Egaal borststuk zonder zijstrepen. Daar is wel het vrouwtje van de grote roodoogjuffer, maar in tandem. Het mannetje houdt het vrouwtje met zijn achterlijf in haar nek vast, om te voorkomen dat ze met een ander mannetje paart als ze eitjes gaat afzetten.” Dan vliegen ze samen op, waarna het mannetje het vrouwtje loslaat. Hun taak zit erop.
Paar weken oud
Libellen worden volgens Vernooij in het volwassen stadium maar een paar weken oud. Voor de grote keizerlibel is dat overigens een paar maanden. „De leefwijze maakt libellen zo boeiend. Wij zien maar een klein stukje van hun ontwikkeling, want het grootste deel van hun leven, tot wel vijf jaar, brengen ze als larve onder water door. Daar verschalken ze insecten en zelfs visjes door een speciaal vangmasker uit te klappen. Ten slotte kruipen ze langs een stengel omhoog, vervellen voor de laatste keer en vliegen uit.”
Vernooij beleeft veel genoegen aan zijn telroute. „Ik kan het iedereen aanraden. Libellen zijn makkelijk te observeren en je ziet per seizoen wisselingen. Eerst zie ik glassnijders, dan vroege glazenmakers, daarna bruine glazenmakers. Verder zitten hier bijvoorbeeld groene spechten en tuinfluiters. Ook zulke dingen maken dat het telgebied jouw plekje wordt.”
Meetnetten
Duizenden vrijwilligers lopen elke zomer één of twee keer per week één of meer algemene of soortgerichte routes waarvan de Vlinderstichting in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de gegevens verzamelt.
„Alleen zo zijn trends te bepalen,” zegt José Kok van de Vlinderstichting. „Conclusies uit losse waarnemingen kunnen onjuist zijn.” En gegevens zijn onmisbaar voor de bescherming van deze dieren.
Het Meetnet Vlinders bestaat sinds 1990 en telt zo’n 550 algemene en bijna 300 soortgerichte routes. Het Meetnet Libellen, in 1998 gestart, telt 174 algemene en 200 soortgerichte routes. Daarbij zijn Noord- en delen van Oost- en Zuid-Nederland sterk onderbedeeld. In heel Zeeland is zelfs geen enkele libellenroute, terwijl er ook daar leuke libellengebieden zijn. „Maar het is van belang dat juist gewoon agrarisch of stedelijk gebied wordt onderzocht”, benadrukt Kok. „En hoe meer gegevens, hoe belangrijker elke telling wordt.”