Tweelingen baren
Psalm 3:8b
„De tanden der goddelozen hebt Gij verbroken.”
De apostelen doen wat gezegd is: „Laat uw werken schijnen voor de mensen, opdat zij uw Vader, Die in de hemelen is, mogen verheerlijken.” Immers door hun invloed in beweging gebracht –omdat God door hen spreekt en werkt– worden mensen gelovig. En afgescheiden van de wereld, waaraan ze gelijkvormig waren, veranderen ze nu tot leden van de Kerk.
Er zijn hier twee wetten van vitaal belang, twee wetten waarvan gezegd is: „aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.” De eerste wet: God liefhebben vanuit het gehele hart en vanuit de gehele ziel en vanuit de gehele geest.
De tweede: de naaste liefhebben als zichzelf. En onder hen is daarom niemand onvruchtbaar, aangezien zij dit soort vruchten (het tweelingen baren) als dank aan God teruggeven.
Op die manier moet dus de tekst „Gij hebt de tanden der goddelozen verbrijzeld”, gelezen worden, alsof er staat geschreven: „U hebt de voornaamste der zondaren tot niets gebracht door allen die mij zonder oorzaak belagen te verbreken.”
Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo
(”Preek over Psalm 3”)