Hemelse berg
Psalm 3:5
„Ik riep met mijn stem tot de Heere, en Hij verhoorde mij van de berg Zijner heiligheid.”
Dit wordt niet met recht gezegd, tenzij iemand enkel en alleen vanuit zijn ziel tot de Heere spreekt en wanneer Hij alleen hoort. In het gebed mag er niets vleselijks en niets van vleselijke bedoelingen bijgehaald worden. Want het zuivere gebed wordt ook roepen genoemd, vanwege de kracht die er van de gespannen verwachting zelf uitgaat.
„En Hij verhoorde mij van Zijn heilige berg.” Dat door de profeet met Zijn heilige berg de Heere Zelf bedoeld wordt, weten we uit hetgeen geschreven is: „Een steen, die zonder handen afgehouwen was, groeide uit tot de grootte van een berg” (Daniël 2:35). Dit kunnen we echter niet op de persoon van David betrekken, tenzij hij het misschien zo heeft willen zeggen: vanuit mijzelf, als het ware vanaf Zijn heilige berg, heeft Hij mij verhoord, omdat Hij in mij wilde wonen, dat wil dan zeggen in/op de berg zelf.
Het is echter duidelijker en met minder obstakels, als we het zo opvatten, dat God hem verhoord heeft op grond van Zijn goddelijke gerechtigheid. Want het was rechtvaardig dat Hij een Onschuldige, Die gedood werd en aan Wie kwaad voor goed werd vergolden, opwekte uit de doden en aan degenen die Hem vervolgden, dat wat ze verdienden, terugbetaalde. We lezen immers: „Uw gerechtigheid is als Gods bergen” (Psalm 36:7).
Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo
(”Preek over Psalm 3”)