Gezin wordt onmisbaar zorgnetwerk door regeringsbeleid
Bij een terugtredende overheid worden familiebanden belangrijker. Sociaal werkers moeten zich daarom meer toeleggen op gezinnen en gezinsondersteuning, stelt Wim Dekker.
De Nederlandse verzorgingsstaat is de afgelopen vijftien jaar ingrijpend gereorganiseerd. Een groot deel van het welzijnswerk is gedecentraliseerd naar de lokale overheid. De nieuwe verzorgingsstaat is geschoeid op een nieuwe zorgideologie.
Van de oude verzorgingsstaat wordt in regeringsnota’s gesteld dat die burgers aanzette tot consumptief gedrag. Zij maakten gebruik van publieke (zorg)voorzieningen, terwijl zij in bepaalde gevallen prima in staat waren om, eventueel met hulp van een netwerk, voor zichzelf te zorgen.
De huidige zorgideologie gaat uit van zelfredzaamheid. Alleen indien nodig kunnen burgers een beroep doen op professionals. Die nemen de zorg in eerste instantie niet over, maar stellen burgers en hun informele netwerken zo snel mogelijk weer in staat om op eigen kracht verder te gaan. Alleen in het uiterste geval neemt de professional de zorg op zich, en dan nog bij voorkeur tijdelijk.
Informeel netwerk
Wanneer je inzoomt op die verantwoordelijkheid van de informele netwerken en van de burger, valt direct de parallel op met de fel bekritiseerde betekenis die de socioloog Parsons in de jaren vijftig aan het gezin toekende. Volgens Parsons had het kerngezin in een geïndustrialiseerde samenleving twee functies: de socialisatie van kinderen en de stabilisatie van volwassenen. Kinderen moeten in het gezin voorbereid worden op hun toekomstige maatschappelijke verantwoordelijkheid. Volwassenen moeten thuis opladen en ontspannen, gezien hun stressvolle taak in de samenleving.
Dezelfde betekenis wordt nu binnen het sociaal werk toegekend aan netwerken. Alleen het woordgebruik is anders. Socialisatie en stabilisatie worden sociaal kapitaal genoemd. Gegeven de populariteit van netwerken is het alsof het belang van socialisatie en stabilisatie voor het individu wordt herontdekt.
Licht of hecht
Wanneer er gesproken wordt van informele netwerken, worden daarmee ook gezinnen en families bedoeld. Dit betekent nog niet dat het nieuwe beleid getypeerd kan worden als ”refamilization” (herwaardering van het gezin).
Op dit punt zijn er in het sociaal werk twee lijnen te onderscheiden. Aan de ene kant wordt er gepleit voor het ondersteunen en faciliteren van vooral lichte netwerken. Hechte netwerken, zoals gezinnen, zouden hebben afgedaan en niet meer passen bij het moderne individu.
Kenmerkend voor deze netwerkbenadering is het accent op de autonomie van het individu. Dat zoekt binnen die netwerken zelf naar een manier van omgaan met elkaar die bij hem past. Netwerken doen er goed aan zich aan te passen. Een traditioneel instituut zoals het gezin, met een van oudsher sterke binding, transformeert in een netwerk met een lichter karakter.
Voor het sociaal werk betekent dit dat er geen vaste patronen zijn waarop individu en netwerk elkaar kunnen aanspreken als het gaat om de zorg voor elkaar. Ook wanneer het om een familie- of gezinsnetwerk gaat. Ook daarin moeten burgers op autonome wijze uitzoeken hoe zij elkaar kunnen ondersteunen.
In de andere redeneerlijn binnen het sociaal werk wordt het gezin veel meer opgevat als een hecht netwerk. In het gezin is bij voorbaat een zorgethiek aanwezig, van waaruit socialisatie en stabilisatie gestalte krijgen. Natuurlijk heeft het gezin ook veranderingen doorgemaakt, maar het is een zorginstituut gebleven. De meeste informele zorg wordt dan ook binnen familienetwerken verleend.
Onduidelijkheid
Sociaal werkers moeten dus op pad met een visie op het gezin die niet eensluidend is. Wat heeft de voorrang: de autonomie of de verbondenheid? Waar spreken sociaal werkers het gezin op aan?
Op het gebied van de ouder-kindverhouding heerst overigens meer duidelijkheid dan op andere terreinen. Ouders worden gemakkelijk verantwoordelijk gehouden voor de zorg voor hun kinderen. Moeilijker ligt dit al bij de verantwoordelijkheid van partners in de zorg voor elkaar en de zorg van volwassen kinderen voor hun ouders. Die verantwoordelijkheid wordt verondersteld, maar er is geen duidelijk beeld van. Dat maakt het voor sociaal werkers niet eenvoudiger. Om gestalte te kunnen geven aan hun morele verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van (gezins- en familie)netwerken, hebben ze een beter uitgewerkte visie op die netwerken nodig. Werk aan de winkel dus voor opleidingen voor sociaal werker.
Systeembenadering
Het beleid mag dan niet expliciet gericht zijn op refamilization, een zich terugtrekkende overheid heeft in de praktijk mogelijk wel als gevolg dat het gezin belangrijker wordt. Toen Zweden bezuinigde op de thuiszorg, vulden kinderen en overige familieleden het daardoor ontstane gat op, met name in de lagere sociale klasse. Welvarende ouderen kochten op de markt zelf aanvullende zorg in.
Als terugvallen op familiebanden noodzakelijk wordt, als gevolg van een terugtredende overheid, en de lagere sociale klasse hierop aangewezen is, is het des te zorgelijker dat de gezinsstructuren juist in die klasse minder hecht worden. Meer aandacht voor gezinnen en gezinsondersteuning is dan wenselijk.
Voor het ondersteunen van een netwerk is de zogenoemde systeembenadering zeer bruikbaar. Daarin staat een individu niet op zichzelf maar is hij één met zijn omgeving. Deze benadering heeft in het Nederlandse sociaal werk ten onrechte een matige reputatie en zou te therapeutisch zijn. Sociaal werkers doen er echter goed aan zich flink te bekwamen in het werken met systemen. Per slot van rekening ontdekken wij nu weer dat een mens een relationeel wezen is.
De auteur is associate lector informele netwerken en laatmoderniteit aan de Christelijke Hogeschool Ede. Dit artikel is een bewerking van een hoofdstuk uit het binnenkort te presenteren boek ”Het gezin in Vlaanderen 2.0. Over het eigene van gezinnen en gezinsbeleid” (Garant, Antwerpen).