Onderzoek: Band tussen kerk en boer in Friesland steeds losser
Nu de ontzuiling voorbij is en de oude christelijke beroepsorganisaties niet meer bestaan, dient de kerk een nieuwe relatie aan te gaan met hen die werkzaam zijn in de landbouw. Dat bepleit Pieter Knijff.
Knijff begon in 2013 met de opleiding godsdienst-pastoraal werk. Voordien was hij melkveehouder in het Friese Brantgum. Gezondheidsproblemen brachten hem ertoe te stoppen met zijn melkveehouderij. Hij hoopt nu aan de slag te kunnen gaan als kerkelijk werker.
In het kader van zijn opleiding besloot Knijff zijn eindwerkstuk te schrijven over landbouwbouwpastoraat, en in bredere zin: het verlenen van geestelijke zorg aan mensen die werkzaam zijn in de landbouw. Hij presenteerde het vrijdag in de hervormde kerk in Nijega.
Knijff liep onder anderen stage bij ds. G. Venhuizen. De voormalig predikant uit Oenkerk begeleidt agrariërs en bemiddelt bij conflicten. Knijff wilde weten of er sprake is van verwijdering tussen agrarische ondernemers en de kerk en wat hier de oorzaak van zou kunnen zijn.
In zijn scriptie brengt Knijff een tijdsbeeld van de landbouw in Nederland in kaart, plus de rol van de kerk en geloof. Zo waren er in 1950 nog 410.000 agrarische bedrijven. „Er bestond een groot respect voor de almachtige en scheppende God en men was vooral trouw aan de traditie: de zondagsheiliging, het bezoeken van de eredienst.”
Anno 2017 telt Nederland nog 55.000 landbouwbedrijven. „Automatisering wordt belangrijker, de lichamelijke arbeid wordt minder zwaar, maar de geestelijke belasting wordt groter. De boer wordt ondernemer en ontwikkelt zich steeds meer tot datamanager.”
Knijff voerde elf gesprekken met agrariërs en negen met pastores, verspreid over de provincie Friesland. Hij constateert dat de betrokkenheid van landbouwers bij de kerk is afgenomen. De agrariër voelt zich niet thuis in de kerkelijke gemeente of herkent zich niet in haar geloofsovertuiging. „De oorzaak van de verwijdering tussen agrarische ondernemers en de kerk ligt dus niet in het zich onbegrepen voelen als agrariër, maar als gemeentelid. Dat ze agrarisch ondernemer zijn bepaalt wel wat hun verwachtingen zijn.”
Knijffs vooronderstelling dat er een kloof is ontstaan tussen landbouw en kerk, omdat er sprake is van verschillende denkbeelden over de wijze waarop landbouw moet worden vormgegeven, bleek niet te kloppen. Wel zijn er twee andere problemen: onverbondenheid en onbewustheid. „Het onderzoek laat zien dat de ondernemer behoefte heeft aan een luisterend oor, inlevingsvermogen en begrip voor de unieke situatie waarin hij zich bevindt.”
Het probleem van de pastor is dat die niet drie elementen met elkaar weet te verbinden: de kerkelijke gemeenschap, zijn eigen relatie met de landbouwsector en het verhaal van de agrarische ondernemer. Dat zou anders kunnen, denkt Knijff. De kerk is immers niet alleen een instituut, kerk-zijn is ook dynamisch, gaat mee met de tijd. Een kerkelijke viering bij de boer, thema-avonden op regionaal niveau over landbouw en ethiek, maar ook eens op een leeskring van de kerk een boek over de landbouwproblematiek lezen, het zijn zomaar wat suggesties die de geïnterviewden aandroegen. Er is, zo geven de pastores aan, nog een wereld te winnen als het gaat om activiteiten voor agrarische ondernemers en hun gezinnen.
Ontwikkelingen
Bij hun pastorale benadering van boeren hanteren voorgangers dezelfde ‘gereedschapkoffer’ als bij anderen, concludeert Knijff. Predikanten blijven op de hoogte van ontwikkelingen in de landbouw via de media en door gesprekken te voeren met agrariërs. „Pastors benoemen ook de zorgen die zij hebben, zoals het in een isolement raken van agrariërs, een lage beloning voor arbeid en kapitaal en dat het lijkt alsof landbouw en natuur elkaars concurrent worden.” Knijff merkt op dat boeren geen ‘hulpvragers’ zijn. Als er toch hulp nodig is, is de verstandhouding met de pastor van belang.