Kust de Zoon
Psalm 2:13a
„Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op de weg vergaat.”
„Wanneer Gods toorn maar een weinig zou ontbranden: welgelukzalig allen die op Hem betrouwen.” Dat de woede en heftige toorn bij God geen hartstochten zijn, dat heeft de zalige Paulus verklaard met deze woorden: „Maar in overeenstemming met uw hardheid en onbekeerlijke hart hoopt u voor uzelf toorn op in de dag van uw toorn” (Romeinen 2:5). Met deze woorden toont hij aan dat de straf op de zonden woede en heftige toorn wordt genoemd.
Maar juist degenen die op Christus vertrouwen, Die in heel deze psalm profetisch al wordt aangekondigd, die zullen niet veel later –want het leven is kort– welgelukzalig worden bevonden.
Met deze woorden bezegelt hij met letters wat in Psalm 1 ontbrak. Het is immers niet voldoende om niet naar de raad van de goddelozen te gaan en niet te staan in de weg der zondaars en (alleen slechts) de wet te overdenken. We moeten immers niet tevergeefs de wet overdenken, maar het is juist belangrijk om vanuit deze zaken te komen tot de kennis van Christus, om naar dat aspect van Hem en naar die erfenis van Hem toe te gaan en in ons geloof en in onze daden juist op Hem te vertrouwen.
Aangezien de strekking van deze twee psalmen een en dezelfde is, zijn ze terecht bij de Joden in het Joodse origineel aan elkaar verbonden.
Eusebius van Caesarea, bisschop van Caesarea
(”Commentaar op Psalm 2”, geschreven rond het jaar 330)