Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt
Is Israël nog steeds Gods uitverkoren volk? Maar als dat zo is, zijn er dan twee volken van God? Hoe te denken over de zogeheten landbelofte? En welke waarde hebben de Joodse ceremonieën nog? Enkele van de vele vragen die in de uitgave ”Trouw aan Israël” aan de orde worden gesteld.
De titel heeft meerdere betekenissen, zegt ds. C. J. Meeuse, predikant van de gereformeerde gemeente van Apeldoorn en een van de redactieleden van het boek. „Het is de trouw van God dat Hij Zijn oude bondsvolk nooit heeft afgeschreven. „Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt.” Er is nog verwachting voor het Joodse volk. In de tweede plaats: ook wij, als deputaten Israël van de Gereformeerde Gemeenten, begeren trouw te zijn aan Israël; aan de beminden om der vaderen wil. Dat volk moet onze liefde hebben. En daar willen we, in de derde plaats, ook anderen toe opwekken: Blijf trouw aan Israël!”
Het boek, een uitgave van uitgeverij Den Hertog in samenwerking met het deputaatschap Israël, werd vandaag op de jaarlijkse studiedag van het deputaatschap, in Gouda, gepresenteerd. In twaalf hoofdstukken behandelt een vijftal scribenten -ds. C. Sonnevelt, ds. W. Silfhout, ds. C. Neele, G. Roos en ds. C. J. Meeuse- een breed scala aan thema’s, die alle betrekking hebben op (verleden, heden én toekomst van) Israël en het Joodse volk. Daarbij wordt het debat, ook met andere Israël-organisaties (onder andere Christenen voor Israël), niet uit de weg gegaan.
„Waar bij jezelf de ogen voor zijn opengegaan, daar wil je ook anderen op wijzen”, zegt ds. Meeuse. „Het is, denk ik, inmiddels zo’n twaalf jaar geleden dat me gevraagd werd een lezing te houden voor de jeugdbond, over Romeinen 11. Tijdens de voorbereiding daarvan heb ik gezien dat er nog verwachting is voor het Joodse volk. Daarvóór, ik moet het tot mijn schaamte zeggen, las ik daar gewoon overheen; misschien toch vanuit een in mijn jeugd meegekregen vervangingsgedachte.”
De vervangingsgedachte: de gedachte dat de kerk in plaats van Israël is gekomen. De gedachte ook dat Israël voor de Heere heeft afgedaan - om eigen schuld. „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!” Ds. Meeuse: „Die gedachte leeft bij sommigen onder ons echt nog wel. Toch zijn er binnen de Gereformeerde Gemeenten, en binnen de gereformeerde gezindte als geheel, altijd mensen geweest die de oudvaders lazen, en op grond van hun geschriften tot de conlusie kwamen dat er nog verwachting is voor Israël. Misschien moet je het een onderstroom noemen; hoewel er ook predikanten toe behoorden. De bovenstroom, de meerderheid, sloot zich in zijn denken over Israël meer aan bij Abraham Kuyper, die het Joodse volk geheel afschreef.”
Volgens Kuyper behoefde men geen eerbied voor de Joden te hebben, ook niet omdat uit hen de Christus is geboren, schrijft ds. C. Neele in het hoofdstuk ”Evangelieverkondiging onder het Joodse volk in Nederland vanaf de Reformatie tot de Tweede Wereldoorlog”. „Kuyper vond dat tegen de vijandschap van het Jodendom moest worden gestreden. De gereformeerden moesten de volle confrontatie aangaan.”
Inmiddels lijkt de „onderstroom” evenwel toch sterker te worden, constateert ds. Meeuse. „Ik meen te bespeuren dat ook in onze gemeenten steeds meer mensen gaan zien dat de vervangingstheologie Israël laat vallen, terwijl de Heere dat Zelf niet doet. Ik merk dat bijvoorbeeld aan de brede steun die ons deputaatschap krijgt. Ik hoop ook dat dit boek in dat opzicht vormend zal werken.”
„Eigenlijk”, zegt de Apeldoornse predikant, „wil het deputaatschap de kanttekenaren slechts volgen. Neem de tekst „En alzo zal geheel Israël zalig worden”, Romeinen 11:26. Het gaat niet aan om daar in plaats van ”Israël” ”kerk” te lezen. In de hele Romeinenbrief wordt het woord kerk niet genoemd, en dan zou ”Israël” hier ineens op ”kerk” slaan? Ik vind dat wat gekunsteld. Bovendien: onze kanttekenaren doen dit -anders dan iemand als dr. J. van Bruggen- ook niet. Lees kanttekening 125, bij „geheel Israël”. „Dat is:”, staat er, „niet enige weinigen, maar een zeer grote menigte, en gelijk als de ganse Joodse natie.””
Is Israël nog steeds Gods volk? „Jawel”, schrijft ds. Sonnevelt in hoofdstuk 2. „Als je het maar goed uitlegt.” Zijn er dan twee volken van God? „Ten diepste niet. Er is maar één Bruidsgemeente, van eeuwigheid bemind, met Jezus’ bloed gekocht en door Gods Geest geheiligd. Alleen, die gemeente bestaat uit Jood en heiden. Let op de volgorde. De Jood die Jezus als Zijn Messias mag omhelzen door een waar geloof, is de oudste zoon in het huisgezin des Heeren.”
Ds. Meeuse: „Als de Heere nu had afgerekend met het Joodse volk, waarom schrijft Paulus dan toch zó over de natuurlijke takken? Romeinen 11:24: „hoeveel te meer zullen dezen (kantt.: nl. Joden, die van de vaderen, met wie God Zijn verbond gemaakt heeft, afkomstig zijn), die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom geënt worden!” En in vers 25: „Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid (kantt.: deze zaak, die tot nog toe weinig bekend is geweest) onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn.” God gáát de natuurlijke takken weer inenten. Wanneer? Als de volheid der heidenen zal ingegaan zijn.”
Wanneer is dat? „Ik ben altijd wat voorzichtig”, zegt ds. Meeuse. „Christus Zelf gebiedt ons, in Handelingen 1:7, bescheidenheid. Maar tegelijk zeg ik: Sommige ontwikkelingen kun je toch niet ontkennen. Het kost ons veel moeite om op de kaart een plekje aan te wijzen waar het Woord Gods nog niet is gebracht. Straks is het Woord overal gebracht, en dan? Ik zie bepaalde dingen met verwondering aan. Als je ook ziet hoe alles te hoop loopt tegen het Joodse volk - dat God kennelijk weer een plaats heeft gegeven in het beloofde land; als je ziet hoe Hij de harten van velen in brand zet als het gaat om liefde voor dit volk, ja, dan maakt dat je verwonderd. Dan geeft dat verwachting.”
Toch maakt dit evangelieverkondiging onder dat volk niet overbodig, meent de predikant. „Zelfs niet na Auschwitz. Mensen die ons daarvan af willen houden, zou ik onmiddellijkheidsdrijvers willen noemen. Ik wijs hier opnieuw op de kanttekeningen. Nummer 126, bij Romeinen 11:26: „Nl. door de predikatie van het Evangelie krachtiglijk geroepen, en door het geloof gerechtvaardigd zijnde.” Zó brengt de Heere mensen, ook Joden, tot bekering. Nog altijd.”
Uitvoerig komt in ”Trouw aan Israël” ook de landbelofte aan bod. Gods beloften, ook de landbelofte, zijn onberouwelijk, schrijft ds. W. Silfhout. „De belofte ligt er. De belofte blijft. Zoals eerder opgemerkt, ben ik van mening dat voor de vervulling daarvan berouw en bekering nodig is. Daarom mag Israël nog wel het land van de Bijbel claimen. Het is haar toegezegd.” De auteur besluit: „De vraag of de Joden naar hun land zullen terugkeren wordt door mij niet ontkend, noch van een vraagteken voorzien, noch betwijfeld. Of de vestiging van de staat Israël en de terugkeer van vele Joden naar het land Israël de vervulling is van de eschatologische beloften van het Oude en Nieuwe Testament is „questioned by me.” Maar, om met Da Costa te spreken: Ik zeg: zo denk ik op dit ogenblik over deze zaak, doch wellicht brengt meerder licht tot beter inzicht.”
Verder zijn in het boek enkele hoofdstukken opgenomen over het chiliasme, alsook over de (actuele) vraag of de Joodse ceremoniën anno 2004 nog waarde hebben. „Zijn de Joodse ceremoniën een onmisbaar onderdeel van de eredienst in de huidige Joods-christelijke gemeenten?” is de vraag die ds. C. Neele opwerpt. Zijn antwoord luidt ontkennend. „Als de noodzakelijke kennis van Christus in de evangelieverkondiging centraal mag staan, zal het ook duidelijk zijn (of worden) dat Joodse gebruiken totaal ongenoegzaam zijn tot de zaligheid. Uiteindelijk zal er in de Joods-christelijke gemeenten geen plaats kunnen zijn voor Joodse ceremonieën.”
Ds. Meeuse: „Er zijn twee grote gevaren die het Messiaanse Jodendom bedreigen: de charismatische beweging, met haar veelal fantasierijke toekomstverwachting en vaak ook remonstrantse ligging; en het judaïsme. Lees slechts de Galatenbrief: daarin keert Paulus zich toch juist dáár zo scherp tegen?”
Toch wil de Apeldoornse predikant begrip opbrengen voor die Joods-christelijke gemeenten die zaken als -bijvoorbeeld- het keppeltje en de gebedsmantel toestaan om mensen op die manier wat gemakkelijker over de drempel te trekken. „Ik vroeg eens aan een Jood in een Joods-christelijke gemeente: „Dat keppeltje, is dat nu een noodzakelijk onderdeel van je religie?” „Nee”, zei hij. En de volgende dienst had hij het inderdaad niet op. Maar, vroeg hij mij: „Dat zwarte pak, is dat nu een noodzakelijk onderdeel van jouw geloof?” Toen moest ik toch ook zeggen: „Nee.”