Een verstaanbare Bijbel voor Afrikaanse moslims
Twaalf jaar woonde Kees Jan van Linden met zijn gezin in het Afrikaanse dorpje Garama. Om de Mogofin het Woord van God te geven, in hun eigen taal. Het afgelegde traject beschrijft hij in ”De kronkelweg naar het dorp”. „Vertaling, alfabetisering en evangelisatiewerk moeten gelijk op gaan.”
Met ”Een boomstam wordt geen krokodil” bood Kees Jan van Linden zijn lezers een blik in het bestaan van een westers gezin in een Afrikaanse dorpje. Door ”De kronkelweg naar het dorp” (De Banier, 112 blz.; € 9,95) maakt de voormalige medewerker van Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG) hen deelgenoot van de dilemma’s waarmee hij als Bijbelvertaler werd geconfronteerd. Hoe krijg je een vertaling die dicht bij de grondtekst blijft en tegelijk verstaanbaar is voor moslims in een klassiek agrarische samenleving?
Had u een vastomlijnd pad voor ogen toen u begon?
„Nee. Wel heb ik me in het voorbereidingsjaar verdiept in de islam. Dan weet je dat je niet moet starten met het Evangelie van Markus. Dat valt met de deur in huis, door de woorden: „Het begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God.” Bijbelvertalers in moslimgebieden beginnen met boeken uit het Oude Testament. Lukas is meestal het eerste boek van het Nieuwe Testament dat wordt vertaald, omdat deze beschrijving van het Evangelie aansluit bij wat de Koran over de aankondiging van Jezus’ geboorte vermeldt.”
Wilde u zo dicht mogelijk bij de brontaal blijven of zo dicht mogelijk bij de doeltaal komen?
„Twee zaken waren voor mij van belang. Enerzijds eerbied voor de grootheid van God en Zijn Woord. Anderzijds verwondering over het feit dat Hij zich verstaanbaar uitdrukt. Missiologen wijzen er terecht op dat een belangrijk kenmerk van het christendom de vertaalbaarheid van de boodschap is. In de islam moet je het Arabisch beheersen om de Koran te kunnen lezen. In de Bijbel komt God mensen nabij in hun eigen taal. Tegenover de Rooms-Katholieke Kerk heeft de Reformatie heel sterk de duidelijkheid van Gods Woord benadrukt. Die moet ook zichtbaar zijn in de vertaling.”
Tot welke keuzes leidde dat in de praktijk van het werk?
„Een vertaalconsultant pleitte voor een veel vrijere vertaling, om de verstaanbaarheid te vergroten. Dat ging mij te ver. Die vrijheid was alleen nodig als een letterlijke vertaling in het Mogofin verkeerd opgevat zou worden.
Ook de cultuur beïnvloedt je keuzes. Ik werkte onder mensen van wie het merendeel niet kan lezen en schrijven. Die bovendien geen kerkelijke traditie hebben, omdat er nog geen enkele christen is. In zo’n moslimland is er een reële kans dat op een gegeven moment alle zendelingen het land uit worden gezet. De Bijbel blijft dan als enige evangelist achter. Dat maakt het belang van verstaanbaarheid van de vertaling des te groter. Dat gaf me de vrijmoedigheid om zaken die in de brontaal alleen impliciet aanwezig zijn, in de vertaling expliciet te maken.”
Uw vertaalhulp was een moslim. Hoe ervoer u dat?
„In het begin als raar, maar er was geen andere keus. Het heeft ook voordelen. Deze man weet van binnenuit welke associaties een bepaald woord oproept. Bovendien neemt hij zijn taak zeer serieus. Ooit zei hij me dat God hem zal straffen met de hel als hij onbetrouwbaar vertaalt. Helaas heb ik nooit kunnen merken dat de boodschap hem persoonlijk iets deed. Wel raakte hij er steeds meer van overtuigd dat de Bijbel echt een boek van God is. Hij erkende zelfs de meerwaarde ervan boven de Koran, omdat de Bijbel veel meer verhalen bevat en bovendien een chronologisch verslag geeft. De Koran bestaat uit flarden van de geschiedenis.”
Welke keuzes maakte u bij voor Mogofin onbekende begrippen?
„Dat speelde bijvoorbeeld bij daar onbekende dieren en gewassen, zoals tarwe. Dan koos ik een algemeen woord, vergelijkbaar met ons woord ”graan”, of de naam van een gewas dat er heel dicht bij komt. Zoals de Statenvertalers het woord voor ”klipdas” met ”konijn” vertaalden. Het wordt lastiger als het Bijbelse kernbegrippen betreft. De Mogofin kennen geen woord voor ”veroordelen”, waarschijnlijk vanwege hun cultuur. Mensen moeten altijd een nieuwe kans kunnen krijgen. Je gaat dan op zoek naar een omschrijving die recht doet aan de Bijbelse betekenis van het grondwoord.
Het woord “vergeven” bestaat wel in het Mogofin, maar in de betekenis van ”afzien van je rechten”. Dat woord kun je dus niet gebruiken voor het vergeven van God. Pas na geruime tijd ontdekte ik dat de Mogofin daarvoor het woord ”kafari” gebruiken, dat uit het Arabisch komt. Voor een Bijbelvertaler zijn dat bijzondere momenten. Sommige begrippen heb ik na verloop van tijd weer veranderd. Zo vertaalde ik Pascha aanvankelijk als ”het feest van de voorbijgang van de verderfengel”. Later heb ik daar ”het feest van de bevrijding” van gemaakt. Dat is de essentie van zowel het oudtestamentische als het nieuwtestamentische Pascha. En het is voor de bevolking van Guinee een bekend begrip. Jaarlijks vieren ze het feest van de bevrijding van de Franse overheersing, in 1958, die ze als slavernij ervoeren.”
Hoe hebt u de Godsnaam vertaald?
„Het Arabische woord voor God is Allah, dat verwant is aan het Hebreeuwse El. In vrijwel alle islamitische landen wordt het woord God daarom met deze naam vertaald. Daar heb ik me bij aangesloten, zonder gewetensbezwaar. In Nederland was het niet anders. De eerste zendelingen in West-Europa troffen daar een Germaanse cultuur aan, met het woord God. Ze hebben geen andere naam bedacht, maar het bestaande woord overgenomen. Na verloop van tijd kreeg die benaming door het onderwijs van zendelingen en het lezen van de Bijbel een andere inhoud.
Paulus schrijft in Romeinen 1 hoe God Zich heeft geopenbaard in de schepping en in de gewetens van mensen, maar ze hebben de waarheid van God in leugen ten onder gehouden. We moeten daarom de bestaande Godsnaam niet wijzigen, maar deze naam door de vertaling en verkondiging van de Bijbel weer de juiste inhoud geven.”
Wat doet het leven onder de doelgroep, in uw geval Afrikaanse moslims, met de visie op het vertaalwerk?
„Je verandert door het leven in een andere cultuur. Daardoor ga je ook anders naar het vertaalwerk kijken. Je raakt meer doordrongen van het gebrekkige en voorlopige ervan. Al probeer je de vertaalde tekst nog zo goed te checken met hulp van externe deskundigen, je maakt fouten omdat je de cultuur niet tot in de finesses aanvoelt.
Ik heb er wel alles aan gedaan om met de huidige kennis van de taal het optimale te bereiken, omdat de eerste vertaling van de Bijbel voor de doelgroep dé vertaling is. Dat geldt voor Nederland en het is in Afrika niet anders. Dit gegeven maakt discussies over een herziening van een Bijbelvertaling of een nieuwe vertaling per definitie beladen.”
Pleit deze realiteit voor een rustig tempo van vertalen: kwaliteit boven tijd?
„Absoluut. Niet alleen voor de kwaliteit van de vertaling, maar vooral ook voor de aanvaarding ervan. Die is sterk afhankelijk van de mate van verworteling van de vertaler in de gemeenschap. Mensen moeten voelen dat je een van hen wilt zijn. Wanneer je hun als buitenstaander even komt vertellen hoe ze de dingen moeten doen, kun je de acceptatie van je vertaling vergeten. Die kan dan vakmatig gezien uitstekend zijn, maar daar heb je weinig aan als hij niet wordt gebruikt.
Belangrijk is ook dat mensen van de eigen groep, bij voorkeur leidende figuren in de gemeenschap, betrokken zijn geweest bij de vertaling. Het moet van meet af aan hún Bijbel zijn. Dat bereik je niet als je in hoog tempo en in je eentje de vertaling maakt. Een bijkomend voordeel van een zekere traagheid is dat je het vertaalwerk kunt combineren met alfabetisering. Die Bijbel moet wel gelezen kunnen worden. Vertaling, alfabetisering en evangelisatiewerk dienen gelijk op te gaan.”
Bent u door uw verblijf in Guinee bepaalde Bijbelgedeelten beter gaan verstaan?
„Vooral oudtestamentische historische gedeelten. Een van de eerste boeken die ik vertaalde, was Ruth. Dat wat ik vertaalde, zag ik in Garama dagelijks voor mijn ogen gebeuren. De wijze van groeten, het aren lezen op de akker, de sociale verhoudingen, het leviraatshuwelijk… Dan is zo’n boek niet meer een Bijbelse geschiedenis uit een andere cultuur, maar beschrijving van de dagelijkse realiteit.”
Welke omvang van een gemeenschap rechtvaardigt een Bijbelvertaling in de eigen stamtaal?
„De omvang van de groep is voor mij niet zo belangrijk. Veel wezenlijker is de waarde die mensen aan hun taal toekennen. Is het de taal van hun hart? In dat geval heeft de Bijbel in de eigen taal een enorme meerwaarde.”
Hoe ervaart u de discussies binnen de gereformeerde gezindte over bijvoorbeeld een Herziene Statenvertaling?
„Ik zie het relatieve ervan. Tegelijk besef ik dat dit ónze cultuur is. Hier worstelen wij blijkbaar mee. Een cultuur is lastig te veranderen. Wat ik wel heel belangrijk vind, is dat voor- en tegenstanders van harte bereid zijn naar elkaar te luisteren. Om vooroordelen uit de weg te ruimen.”
Kees Jan van Linden
Kees Jan van Linden (Ridderkerk, 1967) studeerde klassieke talen aan de Universiteit Leiden. Van 1991 tot 1999 doceerde hij Grieks, Latijn en Engels aan de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap in Apeldoorn. In 1999 werd hij aangenomen door Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG) voor Bijbelvertaalwerk onder de Mogofin, een kleine stam in het West-Afrikaanse land Guinee. Na een jaar van voorbereiding (onder meer aan het opleidingscentrum van Wycliffe) werd hij met zijn vrouw Annemarie en drie kinderen uitgezonden. Van 2000 tot 2012 werkt hij in het dorpje Garama als vertaalkundige. Daarnaast gaf hij leiding aan het zendingsteam en was hij betrokken bij alfabetiseringswerk in de regio. Na zijn repatriëring begeleidde hij gedurende drie jaar nog parttime op afstand de Bijbelvertaling voor de Mogofin. De overige dagen doceerde hij klassieke talen aan de Pieter Zandt scholengemeenschap in Kampen. In 2015 liep het contract met ZGG af. Naast zijn werk als docent bereidt hij nu onder leiding van prof. Lourens de Vries van de Vrije Universiteit Amsterdam een dissertatie voor over de keuzes van de Statenvertalers bij de vertaling van het Oude Testament. Het echtpaar Van Linden heeft vijf kinderen en behoort kerkelijk tot de gereformeerde gemeente van Apeldoorn.