Bewijs voor Joodse begraafplaats in Rome rond
Op oude stadsplattegronden is de plek van een middeleeuwse Joodse begraafplaats van Rome te zien. Met de recente vondst van menselijke resten is er ook archeologisch bewijs dat het zogeheten ”Joodse veld” heeft bestaan.
De overblijfselen van de 38 lichamen die afkomstig waren van de voormalige Joodse begraafplaats in Rome zijn begin april volgens Joodse traditie herbegraven op de gemeentelijke dodenakker. Riccardo Di Segni, de hoofdrabbijn van de Joodse gemeenschap in Rome, zei bij die gelegenheid dat „wij hiermee voldoen aan een belangrijk voorschrift dat ons leert groot respect te hebben voor het leven en het menselijk lichaam totdat het terugkeert tot het stof waar het vandaan kwam.”
In maart stuitten archeologen tijdens de renovatie van een gebouw in de wijk Trastevere op 7 meter diepte op de resten van 38 graven. Het was bekend dat daar tussen de veertiende en de zeventiende eeuw een Joodse begraafplaats was. Op oude plattegronden is deze plek geboekstaafd als ”campus Iudeorum”, ofwel: het Joodse veld.
Maar niet eerder waren hier –voorzover bekend– menselijke resten gevonden. „Het is verwonderlijk dat er niet eerder grafvondsten zijn gedaan”, zegt Daniela Rossi, de verantwoordelijke archeologe van het ministerie van Cultuur. Mogelijk werden eerdere vondsten niet gemeld om bouwwerkzaamheden niet op te houden, vreest Rossi. In Italië is het verplicht om bij de bouw of verbouwing van een pand in een archeologisch gebied onderzoek te laten verrichten.
Getto
Sinds de Romeinen de opstanden in Palestina (van 66 tot 73 en 132 tot 136 na Christus) onderdrukten en Joden naar Rome hadden meegevoerd, vormden zich in Italië Joodse gemeenschappen. In de keizertijd telde de stad Rome zo’n 40.000 Joden op een bevolking van ruim 1 miljoen inwoners. Ze concentreerden zich eerst in Trastevere.
Vanaf de late middeleeuwen werd hun vrijheid ingeperkt. Ze werden in 1555 aan de overkant van de rivier de Tiber samengebracht in wat nu het getto heet. Daar woonden mogelijk zo’n 7000 mensen. De begraafplaats in Trastevere werd later geruimd en de meeste lichamen werden herbegraven aan de voet van de Aventijn, een van de zeven heuvels van Rome. Die begraafplaats moest in 1934 plaatsmaken voor een gemeentelijke rozentuin. Het verleden spreekt hier echter nog steeds, want de diverse paden in de tuin zijn zo aangelegd dat ze samen een menora vormen.
De teruggevonden graven hebben slechts enkele extra archeologische resten opgeleverd. De meeste graven waren van hout, een organisch materiaal dat vergaat.
Op één uitzondering na zijn alle graven zonder grafschrift teruggevonden. Dat komt doordat paus Urbanus VIII het Joden in 1625 verbood grafschriften aan te brengen. Bestaande teksten liet hij vernietigen.
Het merendeel van de overblijfselen die nu gevonden zijn, was afkomstig van de lichamen van mannen. „Er zijn resten van slechts twee kinderen bij, en dat uit een tijd waarin de kindersterfte heel hoog was”, zegt Marzia di Mento, de archeologe die de opgravingen namens de eigenaar van de kavel begeleidde. Uit onderzoek van de lichaamsresten blijkt verder dat de 38 Joden een slechte gezondheid hadden. Ze leden vermoedelijk aan ondervoeding.
Ook al is het in de Joodse cultuur niet gewoon om doden giften in hun graf mee te geven, toch troffen archeologen in een van de graven een weegschaal aan. Mogelijk wijst dat erop dat de overledene een winkelier was of dat hij als rechtvaardige werd beschouwd. Er is ook een mozaïek aangetroffen. Die vondsten zijn opgenomen in een vitrine die bezoekers van het gerestaureerde pand straks kunnen bezichtigen.