Schrijver Michael Chabon: „Joden weten dat verhalen verlichting geven”
Michael Chabon doet in zijn nieuwe boek alsof hij over zijn grootouders vertelt. Maar zijn échte opa was niet gewelddadig en zijn oma niet getraumatiseerd door de oorlog. „We zijn zo naïef om een hogere waarheid toe te kennen aan memoires, terwijl ons geheugen een leugenaar is.”
De Joods-Amerikaanse schrijver Michael Chabon (53) speelt in zijn nieuwe roman een knap spel. De flaptekst van ”Maangloed” vermeldt dat Chabon jaren terug bij het sterfbed van zijn opa zat en allerlei verhalen uit diens leven te horen kreeg. Die verhalen mondden uit in een nieuw boek. Memoires, dus. Maar op een van de eerste pagina’s schrijft Chabon wel dat hij zich bij het schrijven van deze memoires aan de feiten heeft gehouden, „behalve als de feiten weigerden zich te conformeren aan herinnering, narratief doel of de waarheid zoals ik die graag begrijp.”
In ”Maangloed” is het verhaal van de grootouders nauw verweven met de Amerikaanse geschiedenis, die van de Tweede Wereldoorlog, de ruimtewedloop en de Koude Oorlog. Maar wat is er waar van het verhaal en wat niet? Na lezing is het lastig te zeggen.
Chabon gooit al een aantal jaren hoge ogen in de literaire wereld. Zelf raakte ik zo’n tien jaar geleden in de ban van zijn roman ”De wonderlijke avonturen van Kavalier en Clay”, een bruisend, spannend verhaal over twee New Yorkse striptekenaars ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Het vertelplezier spat ervan af. Het boek werd in 2001 bekroond met de prestigieuze Pulitzerprijs. Deze week was de schrijver in Nederland vanwege de verschijning van ”Maangloed”.
„Sjeebon”, zegt hij, antwoordend op mijn vraag hoe ik zijn achternaam netjes uitspreek. Maar onlangs heeft hij ontdekt dat zijn naam oorspronkelijk als ”Czaban” werd geschreven. Zijn wortels liggen deels in gebied dat nu bij Oekraïne hoort. „Czaban betekent schaapherder”, zegt Chabon. „Misschien is dit het moment om mijn naam aan te passen aan hoe die ooit was.”
Want in zijn nieuwe boek gaat het over zijn wortels. Althans, ogenschijnlijk. Chabon kwam een aantal jaren terug ineens in de greep van een verhaal dat zijn opa hem ooit had verteld. „Hij vertelde me dat zijn broer was ontslagen zodat Alger Hiss, een Amerikaan die in 1948 was beschuldigd van spionage voor de Russen, kon worden aangenomen. Hiss was toen net vrijgekomen. Ik hield van dat verhaal, omdat het mijn onbekende familie verbindt aan de Amerikaanse geschiedenis van de Koude Oorlog. Toen ik besloot erover te schrijven, maakte ik als vanzelf van de broer van mijn opa, mijn opa. Het was geen bewuste keuze, maar het voelde goed. Schrijven over iemand alsof hij mijn opa was, gaf een soort intimiteit. Later ben ik bij familie van die broer van mijn opa het verhaal gaan checken. De een had het nooit gehoord, een ander bevestigde het, en weer een ander meende zeker te weten dat hij nooit ergens was ontslagen. Toen realiseerde ik me: hier gaat mijn boek over. Ons geheugen. Familieverhalen worden net als de grote geschiedenissen geschreven en herschreven, verteld en aangepast, onderdrukt en verzonnen.”
Waarom hield u toch vast aan de vorm van memoires, terwijl u de meeste dingen zelf hebt verzonnen?
„Omdat lezers een soort hogere waarheid toekennen aan memoires; ze voelen meer waar dan fictie, terwijl zelfs memoires van een heel gewetensvol persoon eigenlijk fictie zijn. Herinneringen komen namelijk uit ons geheugen, en ons geheugen misleidt ons. De authenticiteit van memoires is een gedeelde illusie. Ons geheugen is een leugenaar.”
Schrijvers van literaire non-fictie, in elk geval in Nederland, vinden het belangrijk om eerlijk te zijn tegenover de lezer over wat je precies hebt geschreven: fictie of non-fictie.
„Hoe is dat mogelijk dan? Zodra je dialogen gaat schrijven, begin ik al te twijfelen. Is er bewijs? Heeft de schrijver gesprekken op video? Of moeten we hem op zijn woord geloven? Een schrijver kan wel zéggen dat hij accuraat te werk is gegaan, maar iedereen weet dat twee mensen die hetzelfde hebben meegemaakt iets anders zullen opschrijven.”
Waarom kennen we dan toch zo veel waarheid toe aan memoires?
„Omdat we bevooroordeeld zijn als het gaat om ons geheugen. Ga maar na: als jij met je vriendin ruzie hebt over hoe iets precies is gebeurd, dan vecht jij voor jouw versie van de gebeurtenissen. Het zal wel evolutionair zijn. Want als je je geheugen niet meer kunt vertrouwen, wat dan nog wel?”
Wat mij zo fascineert, is dat ik die opa en oma uit uw boek hardnekkig als úw opa en oma blijf zien, terwijl ik weet dat het meeste verzonnen is.
„Dat is mooi, want dat was het doel ook. Je wilt als schrijver dat je verhaal werkelijker dan werkelijk aanvoelt. Ik zeg voor in het boek wel dat ik me niet aan de feiten heb gehouden, dus ik misleid de lezer niet, maar je wilt wel dat de lezer zodra hij in het verhaal zit, vergeet dat hij fictie leest. Om dat voor elkaar te krijgen, moet je vandaag beter je best doen dan vroeger, vanwege internet. Alles is zo’n beetje te googelen.
Ik herinner me nog een boek uit 1991, voor het Google-tijdperk dus, waarin twee broers meededen aan een Amerikaanse tv-show. Die scène was zó goed beschreven dat ik mij het zelfs bijna meende te herinneren. Nu zou je met Google simpel ontdekken dat het niet echt is gebeurd, en dat vind ik heel jammer. Dit is zo’n leuk spel!
De uitdaging om de lezer te overtuigen, is nog groter geworden voor mij. Om deze reden heb ik mijn opa de Tweede Wereldoorlog laten meemaken als geheim agent; dan is het logisch dat je daar niets over vindt op Google. En mijn oma speelde in een lokaal bekende tv-show; ook daarvan is het niet vreemd als je er niets over vindt. Andere personages, zoals Alger Hiss en Wernher von Braun, hebben wél echt bestaan. Bij hen is het de truc om de bekende feiten zo goed mogelijk te laten aansluiten op de gebeurtenissen in het boek, zodat ze echt gebeurd zouden kúnnen zijn.”
Hoe waren de ouders van uw moeder in werkelijkheid? Was uw opa gek van ruimtevaart? Had uw oma Franse wortels en was ze getraumatiseerd door haar ervaringen in het concentratiekamp?
„Beiden vertonen overeenkomsten met de opa en oma in het boek, maar zijn ook heel anders. Mijn échte opa was heel open en absoluut niet gewelddadig. Hij heeft nooit de oorlog meegemaakt, maar een oom van mij wel, ook in de geheime dienst. Mijn oma was stil en koppig en de gezondste vrouw die ik heb gekend. Ook zij heeft de oorlog niet meegemaakt. Een tante wel.
Ik herinner me dat ik voor het eerst de tatoeage van het kamp op haar arm zag. Zij was door die trauma’s heel fragiel, en ze had een Frans accent. Eigenlijk zijn de opa en oma in het boek een samenraapsel van heel veel mensen van hun generatie.”
En die obsessie met ruimtevaart?
„Modellen van raketten bouwen was echt een hobby van mijn opa, maar die grote belangstelling voor ruimtevaart komt vooral van mijzelf. Ik ben opgegroeid in de jaren van de wedloop. De vooruitzichten van reizen naar de maan hadden iets heel romantisch.”
Toch laat Chabon in zijn verhaal ook de zwarte zijde van de ruimtewedloop zien. Na de oorlog schakelden de Amerikanen de Duitse wetenschapper Wernher von Braun in, die tijdens de oorlog leiding had gegeven aan een werkkamp waar V2-raketten werden ontwikkeld. In dat kamp vonden duizenden buitenlandse werkkrachten de dood. De Amerikaanse inlichtingendiensten dekten Von Brauns geschiedenis toe en maakten graag gebruik van zijn expertise. Dankzij Von Braun kon Amerika als eerste een stap op de maan zetten.
„Wanneer Von Braun naar zijn oorlogsverleden werd gevraagd, zei hij dat hij gedwongen was, dat hij slechts een gekke wetenschapper was en nooit een SS-uniform aanhad”, zegt Chabon. „Maar ik heb foto’s van hem gezien in dat uniform. Hoe meer ik me in deze zaak verdiepte, hoe kwader ik werd. Het was een goede motivatie voor de woede van ‘mijn’ opa in het boek.
Maar mijn romantische beeld van de Apollo-reizen is erdoor verknoeid. Soms wordt er gezegd dat de maanlanding in 1969 in scène is gezet, dat het allemaal een grote samenzwering was. Nou, er wás een samenzwering! Maar een heel andere. De overheid dekte toe dat er nazi’s zijn ingezet, dat er duizenden slaven zijn gestorven zodat wij naar de maan konden.”
De opa in het boek moet, mede door de oorlog, weinig van religie weten. Hoe zit dat met u?
„Ik ben liberaal opgevoed. Alleen met de feestdagen gingen we naar de synagoge. De ouders van mijn moeder waren conservatieve Joden, de ouders van mijn vader antireligieus. Zij kwamen niet uit de VS en lieten in Amerika alles vallen. Ze veranderden hun naam van Czaban in Chabon. Ik voel me cultureel verbonden met het Jodendom en zijn geschiedenis. Het lukt me niet om in God te geloven. Daarvoor zie ik te veel chaos in het leven, ook als schrijver. Ik beschouw mezelf wel als een Joods schrijver.”
Waarom zijn er zo veel goede Joods-Amerikaanse schrijvers? Vroeger Roth, Salinger en Bellow, nu Safran Foer, Auster en u.
„Mijn generatie heeft veel te danken aan Roth en Bellow. Zij maakten het cool om Jood, Amerikaan en schrijver te zijn. Verder komt het door de nadruk die Joden leggen op geletterdheid. Taal, lezen, boeken, dat is belangrijk voor ons. Er is het besef dat boeken iets magisch kunnen bevatten, dat een verhaal kracht en verlichting kan bieden.”
Boekgegevens
”Maangloed”, Michael Chabon; uitg. Ambo|Anthos, Amsterdam, 2017; ISBN 978 9 02 633777 2; 480 blz.; € 24,99.