Gerhard Hormann over basisinkomen
Over drie dagen, op de Dag van de Arbeid, bereik ik een belangrijke mijlpaal en kan ik terugblikken op een uniek experiment.
Sinds 1 mei 2016 keer ik mezelf elke maand een bedrag uit van 1000 euro netto per maand, afkomstig uit een spaarpotje dat ik speciaal voor dat doel heb aangemaakt. Die overboeking doe ik plichtsgetrouw op de laatste kalenderdag van de maand, zodat het net lijkt alsof ik het niet van mezelf krijg, maar van een anonieme uitkeringsinstantie. Doel is om te kijken wat er gebeurt en welke keuzes je als mens maakt wanneer je elke maand ‘gratis’ zo’n geldbedrag ontvangt.
In feite gaat het hier om een zelf gefinancierd basisinkomen, hoewel dat natuurlijk slechts een kwestie is van woordkeuze. Op basis van mijn leeftijd zou je het net zo goed een uit eigen zak betaalde VUT kunnen noemen of een appeltje voor de dorst dat dienstdoet als een erg vroeg uitgevallen AOW. Financiële planners zullen zelfs misprijzend vaststellen dat ik simpelweg inteer op mijn vermogen.
Voor mij was dit echter de enige manier om iets te doen met een systeem dat in de media regelmatig wordt besproken, maar voorlopig louter in theorie bestaat. Verschillende gemeenten die op 1 januari hadden willen starten met bescheiden experimenten op dit vlak, vonden daarbij de overheid op hun weg. Zo kan het gebeuren dat ik na twaalf maanden al de balans op kan maken, terwijl Terneuzen een soortgelijke proef voor onbepaalde tijd heeft uitgesteld.
Bij al die gemeentelijke experimenten gaat het ook nog eens om een soort bijstand zonder sollicitatieverplichting, terwijl er in mijn geval helemaal geen sprake is van regels, verplichte tegenprestaties of beperkende bepalingen. Onder druk van staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken heeft de gemeente Utrecht de criteria zelfs dusdanig aangepast dat er van een onvoorwaardelijk basisinkomen in de verste verte geen sprake meer is. De proef die daar maandag van start zou moeten gaan, betreft een licht versoepelde vorm van bijstand en heeft onveranderd als doel om mensen zo snel mogelijk aan het werk te krijgen.
Dat is een nobel streven en een begrijpelijke reflex, maar het staat mijlenver af van het idealisme en de hooggestemde verwachtingen van voorstanders van een écht basisinkomen. Bij een dergelijk systeem maakt iedere volwassen Nederlander zelf de keuze of hij zijn tijd besteedt aan betaald werk of aan mantelzorg en vrijwilligerswerk. Het maakt meteen ook een einde aan het onderscheid tussen kostwinners en tweeverdieners en de bijbehorende scheve fiscale behandeling, want met een basisinkomen ontvangt iedere volwassen Nederlander elke maand een eigen inkomen.
Het is dus nog even afwachten hoe de proef in Utrecht straks wordt gepresenteerd en in welk wetenschappelijk raamwerk de resultaten worden geanalyseerd. De kans bestaat dat het woord ”basisinkomen” in dat verband met enige regelmaat valt, maar dat onderstreept alleen maar dat iedereen daarmee feitelijk iets heel anders bedoelt, andere intenties heeft en ook volstrekt andere verwachtingen koestert.
Zelf heb ik na deze proefperiode inmiddels vast kunnen stellen dat het systeem op microniveau precies zo werkt als gehoopt en net zo positief uitpakt, hoewel ik tegelijkertijd niet kan garanderen dat iedereen met een gegarandeerd basisinkomen even hard blijft werken.
De auteur is schrijver en publicist. Reageren? hormann@refdag.nl