De nota is de reactie op discussie die de afgelopen tijd is gevoerd over discriminerende uitlatingen door imams over homoseksuelen, hoofddoekjes, vrouwenbesnijdenis en eerwraak. Deze discussies lieten volgens het kabinet zien dat er onduidelijkheid over de onderlinge verhouding tussen grondrechten bestaat.

Een hiërarchie van grondrechten, waarbij de een belangrijker is dan de ander is niet nodig, en zelfs ongewenst. Het is namelijk onmogelijk te beoordelen. „Is een minimale inbreuk op een belangrijker grondrecht dan ernstiger dan een grote inbreuk op een minder belangrijk grondrecht?", vroeg De Graaf zich af.

De grondwet biedt voldoende ruimte om adequaat om te gaan met deze vraagstukken, concludeert het kabinet. Eerwraak en genitale verminking kunnen niet, ook niet met een beroep op de vrijheid van godsdienst. Kledingvoorschriften voor ambtenaren kunnen alleen in uitzonderlijke gevallen, als de functionaliteit, de veiligheid of onpartijdigheid van een functie daarom vragen. Een brandweervrouw met een hoofddoekje kan dus niet, aldus De Graaf. Ook het doekje onder de helm is uitgesloten omdat het gevaarlijk is. Scholen mogen ook kledingeisen stellen voor onderwijzend personeel, zolang daar maar een „objectieve rechtvaardiging" voor is.

Of een verplicht standaardhoofddoekje in de werkkleding van gevangenenbewaarders op grond van deze criteria wel kan, wilde De Graaf niet zeggen. Daarover gaat zijn collega Donner van Justitie. Donner stond eerder dit jaar op het punt om hoofddoekjes te bestellen voor vrouwelijke cipiers. Die zouden dan verplicht zijn om deze doekjes aan te schaffen, omdat die veiliger zijn dan hun eigen hoofddoekjes.