Musicus André van Vliet is als allrounder in zijn element
Hij zal nooit een specialist worden. Daarvoor is André van Vliet te veel allrounder. Maar de dingen die hij op muziekgebied doet, doet hij graag goed. „Als musicus moet je niet aankomen met friemeltjes en frutseltjes.”
André van Vliet (47) verwijst in zijn werkkamer in Polsbroek naar de schaatswereld. „Wij waren vroeger thuis nooit geïnteresseerd in de korte afstanden. De 500 meter winnen is natuurlijk spectaculair. Maar wij vonden het veel mooier als iemand op alle onderdelen goed scoorde en allroundkampioen werd.”
Zo ziet hij ook zijn eigen leven als musicus. Op vier terreinen beweegt Van Vliet zich: als concertorganist en begeleider, als dirigent van drie koren, als pianist en als schrijver van muziek. Op alle vier de terreinen legt hij de lat voor zichzelf hoog.
1. Orgelspelen of dirigeren: ik kan niet kiezen.
„Ik kies liever niet. Ik vind juist de afwisseling zo leuk. Van half september tot Pasen ben ik vooral bezig met m’n koren: repertoire uitzoeken, arrangementen schrijven, repetities, uitvoeringen. In die periode kom ik eigenlijk niet toe aan het instuderen van grote orgelwerken. Ik vind het heerlijk om dan na Pasen weer iedere morgen de kerk in te duiken om uren te studeren, de verdieping te zoeken. In de zomer geef ik een aantal orgelconcerten, meestal jaarlijks zo’n 25. Wekenlang zie ik alleen m’n twee registranten. Dan is het ook heerlijk om in september weer met m’n koren aan de slag te gaan. Als ik echt moest kiezen? Heel moeilijk… Ik denk dat het uiteindelijk toch het dirigeren wordt. Een organist is vaak maar in z’n uppie bezig.”
2. Ik ben een volbloed romanticus.
„Dat weet ik niet. Dat moet een ander maar zeggen. Wat is romantisch? De orgels in Kampen en Bolsward: zijn dat romantische instrumenten? Nee. Is romantisch sentimenteel, gevoelig? Ben ik dat? Het ligt eraan wie het zegt of ik dat beaam. Als het gaat om de muziek die ik maak: Buxtehude zul je mij niet snel horen spelen, maar Bach staat op vrijwel ieder programma. En muziek uit de klassieke periode doe ik ook graag: Mozart, Rinck, C. Ph. E. Bach. Of ik liever Franck speel dan Bach? Nee, dan kies ik voor Bach. Guilmant of Bach, dat wordt lastiger. Wat betreft het dirigeren: barokmuziek staat voor mijn koren toch wat te ver van hun bed. Of ik gelukkig zou worden als ik een barokensemble met de Johannes Passion moest dirigeren? Het is de vraag of dat ensémble daar wat aan zou hebben. Maar die muziek is gewéldig. Daar kan ik absoluut van genieten. Prachtig!”
3. Met de tegenstelling populair-puriteins kan ik niet uit de voeten.
„De echt populaire jongens vinden mij niet populair genoeg, en de echte puriteinen vinden mij te populair. Wat is populair? Dat je bij het maken van programma’s rekening houdt met je publiek? Daar is niks mis mee. Mensen zijn vaak een eind komen rijden, leggen een tientje neer. Dan mag je ze best een fijne avond bezorgen. Het gaat erom dat je geen goedkope programma’s maakt. Met Bachs Toccata in d is niks mis, met Widors Vijfde ook niet. Wat ik verschrikkelijk vind, is wanneer het niet meer om de muziek gaat, maar alles om de muzikant draait. Dan ben je als een predikant die niet studeert en de gemeente naar de mond praat. Als musicus moet je niet aankomen met friemeltjes en frutseltjes. Een leuk melodietje, een paar akkoorden eronder, en klaar. Als het zo moet, dan heb ik meer affiniteit met puriteinse organisten.”
4. Moderne muziek is aan mij niet besteed.
„Nee. Maar waar ligt de grens? Andriessen vind ik wel mooi. Maar Manneke of Messiaen: ik krijg het niet ingestudeerd. Ik snap het niet, ik haak af. Van Ad Wammes wil ik nog eens wat doen, dat spreekt me wel aan. Levendige stukken of muziek gebaseerd op een koraalmelodie uit de 20e eeuw speel ik overigens wel: Prokofjev, Monnikendam, Toebosch, Welmers. Als een concertcommissie me vraagt koraalmuziek door de eeuwen heen te spelen, begin ik met Sweelinck en eindig ik met clustermuziek van Welmers. Moderne muziek met een van mijn koren zal minder snel gebeuren. Maar ik kan van die muziek wel genieten. Arvo Pärt? Geen probleem.”
5. Herman van Vliet zette een onuitwisbaar stempel op mijn organistencarrière.
„Onuitwisbaar. Overigens geen familie. Van m’n 14e tot m’n 20e ging ik in de zomer steevast als registrant met hem mee. Toen heb ik veel geleerd. Die man was gek van orgelmuziek. Daar draaide het bij hem echt om. Hij wilde mensen steeds een stapje verder meenemen in zijn programma’s. Daarbij ging hij zeer zorgvuldig te werk. Ik hoor nog weleens dat organisten om halfzes bij een kerk komen, terwijl het concert om acht uur begint. Wij waren er altijd om drie uur. En dan gingen we door tot halfacht. Registraties uitzoeken, in de kerk luisteren. Waarbij het me altijd weer verbaasde hoe hij nieuwe combinaties wist te maken.”
6. Het is een eer om, na Pieter Stolk, voor Vox Jubilans te mogen staan.
„Ik wil niet tekortdoen aan mijn beide andere koren. Maar bij Vox is het heel apart gegaan. Ik heb daar nooit gesolliciteerd. Dat had ik niet gedurfd. Want dan zeg je dat je wel goed genoeg bent om zo’n koor op het niveau waarop het bezig is te laten doorgaan, en er zelfs nog iets aan toe te voegen. Dat zou ik arrogant vinden. Maar het bestuur vroeg me na Pieters overlijden, in februari 2007. Ik was de Kerst ervoor bij het Doelenconcert ingevallen en zou tot Stille Zaterdag als vervanger repeteren. Ik heb nee gezegd. Ik zag mijzelf dat niet doen. Toen het bestuur in de zomer terugkwam, kreeg ik toch vrijmoedigheid. Hoewel de gedachte me nog lang geplaagd heeft dat ik me gestreeld voelde. Maar de taal van Pieter sprak ik wel. En in de dirigeertechniek wilde ik me blijven ontwikkelen. Ik voelde echter nog lang de last om m’n nek: het moet wel Vox blijven. Pieter had een fascinerende manier van werken. Zijn techniek om het koor tot een goede klank te brengen, was bijzonder. Dat moet je niet nadoen.”
7. Ik zou graag nog eens een kamerkoor starten.
„Ik denk dat ik die sfeer niet voldoende in me heb. En als je dat niet hebt, moet je ook niet interessant willen doen door een kamerkoor te starten, waarmee je vervolgens alleen maar ”Heer, wees mijn gids” en ”Wohl mir, dass ich Jesum habe” uitvoert. Dan moet je echt een motet van Bach of de vespers van Rachmaninov doen. Je moet je grenzen kennen. Hoewel je je als dirigent moet blijven ontwikkelen. Velen, ikzelf ook, zijn per ongeluk gaan dirigeren, omdat een koor onthand was. Dat geeft niks. Maar op enig moment loop je tegen grenzen aan. En dan moet je verder willen. Anders neem je het vak niet serieus. Je wilt het koor toch op een hoger plan brengen? Ik heb cursussen gevolgd, ben wat zangles gaan nemen, heb een zangpedagoog bij het koor gevraagd en ben repetities van beroepsorkesten gaan bijwonen. Van de trainer van de plaatselijke voetbalclub verwacht je toch ook dat hij het team verder brengt?”
8. Als pianist blijf ik het liefst in de begeleidende sfeer; een sonate van Beethoven laat ik graag aan anderen over.
„Ja, veel te hoog gegrepen. Twee keer per jaar werk ik mee aan een klassiek recital. Daar probeer ik altijd wel wat echte pianomuziek te spelen. Van Chopin bijvoorbeeld. Maar meestal ben ik vooral begeleider; we noemen dat dan pianist. Natuurlijk kriebelt het weleens. Mooi pianospel is fantastisch. Maar als allrounder moet je ook je grenzen kennen.”
9. Geestelijke muziek en een persoonlijk geloof zijn onlosmakelijk verbonden.
„Voor mij zijn die twee niet los te koppelen. Maar het kan wel. Ik ken musici die zich atheïst noemen en toch vol overtuiging geestelijke muziek vertolken. Bij mezelf gaan die twee juist samen. Als je na een preek diep onder de indruk bent, speel je Psalm 68:10 vervolgens bijna fluisterend. En bij mijn nieuwe oratorium ”Tot leven geroepen” heb ik vanuit mijn overtuiging die lijdensmuziek geschreven. Tegelijk: muziek maken is gewoon hard werken. Soms tien keer achter elkaar de inzet van ”Eenmaal als de stonde slaat”. Daar is weinig geestelijks aan. Zo nuchter moet je zijn.”
10. Het leven is meer dan muziek.
„Veel meer. Drie weken vakantie zonder orgel: prima. Met mijn vrouw maak ik geregeld een langeafstandwandeling. Op zondag mag ik graag een 3D-puzzel maken. Soms ben ik die muziekwereld echt zat. Altijd in de belangstelling staan. Zo veel mensen die zichzelf voortdurend op de sociale media naar voren schuiven, terwijl ze niks te vertellen hebben. Dat kom je in de harmonie- en fanfarewereld niet tegen. Soms denk ik: Ik ga een camping beginnen. Als ik met dit vak zou móéten stoppen, kan ik geloof ik met evenveel liefde iets anders gaan doen. Wat? Vrachtwagenchauffeur. Of vertegenwoordiger. En preken lijkt me erg mooi.”
—
Levensloop André van Vliet
André van Vliet wordt in 1969 geboren in het Utrechtse dorpje Benschop. Hij krijgt orgelles van Gijsbert Lekkerkerker en Herman van Vliet en studeert orgel aan het Utrechts conservatorium bij Nico van den Hooven, Jan Welmers en Jan Raas. In 1991 behaalt hij zijn diploma.
Intussen begeleidt hij vanaf zijn 9e de kerkdiensten, aanvankelijk in Benschop, later in Oudewater en Jaarsveld, en sinds 1990 in de hervormde gemeente van zijn huidige woonplaats Polsbroek.
Van Vliet maakt in de loop van de tijd zeven orgel-cd’s. De laatste opname komt uit het Duitse Marburg. Maandelijks verzorgt de organist promotiebespelingen voor Johannus Orgelbouw.
Als dirigent is de musicus verbonden aan het christelijk regionaal koor New Voices uit Polsbroek (sinds 2004), aan de christelijke gemengde zangvereniging Vox Jubilans uit Waddinxveen (sinds 2007) en aan het projectkoor Oriolus uit Maarn (sinds 2008).
Als pianist en organist treedt Van Vliet veelvuldig op als koorbegeleider tijdens concerten en bij cd-opnames. Als arrangeur en componist heeft Van Vliet een groot aantal bewerkingen en composities op zijn naam staan. Op zaterdag 15 april gaat zijn nieuwe oratorium ”Tot leven geroepen” in de Goudse Sint-Janskerk in première.
Van Vliet is getrouwd en heeft vier kinderen.
In Staccato reageren musici op tien stellingen. Volgende aflevering: zaterdag 6 mei.