Stassen: Kerkgebouw is flexibel, nu de mens nog
Een restaurant in de kerk. Fitnesstoestellen op de plek van de kerkbanken. Doen of niet? Kerkbestuurders worstelen ermee als zij een kerkgebouw moeten sluiten. Mr. Petra Stassen probeert hen met haar recent verschenen boek ”Levende stenen. Een theologie van kerkelijke vastgoed” op weg te helpen. „Het gaat niet om de gebouwen, maar om de mensen, om het geloof.”
Het was op een congres over religieus erfgoed in Europa. Er waren sprekers uit alle hoeken van het continent naar Brussel gekomen. De centrale vraag was: Hoe bewaren we de vele kerken en christelijke schatten voor het nageslacht? De antwoorden waren divers. Bepalend daarbij was de lokale situatie. Erfgoedspecialisten uit Noord- en West-Europa pleitten voor passende herbestemming, want de leegstand van kerken bij hen was groot. Ze lieten er voorbeelden van zien.
Er passeerde ook een foto van de tot boekwinkel omgebouwde Dominicanenkerk in Maastricht. In het voormalige koor zaten mensen te lunchen aan een tafel in de vorm van het christelijke kruis.
Toen kwam de reactie van een vertegenwoordiger uit Hongarije. Daar neemt de kerk nog een grote plaats in. Hij was „geschokt.” „Dat is niet te verenigen met de oorspronkelijke functie”, zei hij vol emotie.
Nederlanders zijn er inmiddels behoorlijk aan gewend geraakt dat kerken hun oorspronkelijke functie verliezen. Een winkel, theater of gezondheidscentrum in een voormalig kerkgebouw is geen bijzonderheid meer.
Maar voordat het zover is, heeft de kerkklok vaak al meerdere keren een nieuw jaar ingeluid. „Processen van herbestemming gaan niet vanzelf. Kerkbesturen willen eigenlijk geen afstand van hun kerk doen, maar als het dan moet, dan willen ze graag dat de nieuwe gebruiker respect toont voor de geschiedenis van het gebouw en het gebruik in het verleden.”
Dat zegt mr. Petra Stassen. Ze schuift regelmatig aan bij kerkbestuurders als die overleggen over de toekomst van hun kerk. De juriste is directeur van Stichting Kerkelijk Waardebeheer, een organisatie die kerken adviseert rond vastgoedbeheer. Zij kent de vele gevoeligheden van herbestemming en medegebruik.
Om kerkbeheerders, maar ook buitenstaanders en overheden, te helpen in hun denkproces over leegstaande kerkgebouwen schreef zij samen met nog drie auteurs het boek ”Levende stenen. Een theologie van kerkelijke vastgoed”. Stassen: „Kerkbeheerders moeten een duidelijke visie hebben op de toekomst van hun gebouw. En niet kerkelijk betrokkenen weten vaak onvoldoende wat een kerk is. Dat bracht ons ertoe dit boek samen te stellen. Wat maakt een kerkgebouw tot kerkgebouw? En wat betekent dat voor herbestemming en herinrichting? Het herbestemmen van een kerk is niet eenvoudig, weet ik uit jarenlange ervaring.”
Drie punten
Als een kerk een nieuwe bestemming krijgt, moeten alle betrokken partijen op drie aspecten letten, adviseert Stassen: „Vormgeving, inhoud en eigendom. Er is een sterke samenhang tussen die drie. Wie een van de dimensies verwaarloost, moet uiteindelijk de rekening betalen. En dat zien we vaak gebeuren.”
Zo heeft de overheid veelal weinig kennis van kerken. Zij weet vaak niet welke belangen voor kerkbestuurders zwaar wegen –de inhoud dus–, constateert Stassen. „Dat is niet goed. Vroeger wist de overheid wat er in de kerk speelde. Men ging met elkaar om. Bestuurders gingen naar de kerk. Tegenwoordig is die afstand veel groter.”
Herbestemming vraagt om grote zorgvuldigheid van het kerkbestuur, waarschuwt Stassen. „Ga niet over één nacht ijs. Zorg dat, als je een contract sluit, je later niet moet zeggen: Dit hebben we niet gewild. Onderhandel daarom met de nieuwe eigenaar en niet met een tussenpersoon die het gebouw later weer doorgeeft aan een ander.”
Stassen vindt het ongelukkig als herbestemde kerken niet van sprekende elementen zoals heiligenbeelden en kruiswegstaties zijn ontdaan. „In een kerk in Helmond zit tegenwoordig een theater. In het schip is een schuinoplopende tribune gebouwd. Als je dan naar links of rechts kijkt, zie je Petrus of Barbara in de ogen. Dat veroorzaakt ergernis onder gelovigen. Dat moet je niet willen.”
Een organisatie die erg „respectvol” met kerken omgaat, is de Stichting Oude Groninger Kerken, vindt Stassen.
Extra centje
Niet alleen bij herbestemming is voorzichtigheid nodig, ook als kerken andere activiteiten in hun gebouw toelaten om zo een extra centje te verdienen, moeten kerkbestuurders goed weten wat zij doen, stelt Stassen.
Wat adviseert u kerkbestuurders die te maken krijgen met plannen van derden voor andere activiteiten in hun kerkgebouw?
„Voer een open gesprek en doe dat met alle belanghebbenden. Maar maak ook duidelijk wat je als eigenaar wel en niet wilt. Daar moet een kerkbestuur vooraf goed over nadenken en zaken goed vastleggen. Wees transparant, maar ook duidelijk over randvoorwaarden. Daar moet je stevig in zijn!”
Kerkbestuurders moeten aan de andere kant ook los komen, vrijer denken. „Nu kunnen kerken erg star zijn. Ze denken: wat gaat er met ons kerkgebouw gebeuren en hebben we er nog grip op?”
Kerkbesturen zijn voorzichtig, uit vrees dat zij bijvoorbeeld geen zeggenschap meer hebben over de inhoud van kunstexposities in hun kerk.
„Dat begrijp ik. Daarom moeten kerkbestuurders voor zichzelf helder hebben: wat is heiligheid? En, hoe vertaalt dat zich in het gebruik? In ons boek beschrijft liturgisch vormgever Pim van Dijk dat kerken vroeger ook een divers gebruik kenden. Het koor en het hoogaltaar, die waren voor de priesters, maar het schip van de kerk was in gebruik voor meer doeleinden.”
Dat model kan ook voor de kerk nu handvatten bieden, maar tegelijk voelt Stassen ook de spanning. „Als ik een kerk binnenloop voor de mis en ik kom eerst langs de tafel met allemaal koffiekopjes voor na de dienst, dan voelt dat toch apart. Ik vind dat lastig. Activiteiten moeten binnen een traditie van een gemeenschap passen.”
Stassen pleit ervoor niet van „multifunctioneel gebruik” te spreken als het over kerkgebouwen gaat. „Dat woord doet me niet denken aan een kerk. Het suggereert dat er van alles kan in het gebouw. Nee, ik pleit voor het woord ”nevenbestemming”. Daarmee geef je duidelijk aan wat de hoofdfunctie van het gebouw is: de eredienst. Al het andere gebruik komt ernaast.”
Gebed
Kerkbestuurders komen soms in een lastig parket als gemeenten, omwonenden, stichtingen en, culturele instellingen plannen ontwikkelen voor een kerkgebouw, zonder de eigenaar daarbij nadrukkelijk te betrekken of mee te nemen. „Dat kan verderop in het traject tot veel spanningen leiden. Uiteindelijk beslist een eigenaar over het gebruik van het gebouw. Dat wordt nogal eens vergeten.”
En buitenstaanders –ook de overheden– vergeten soms dat een kerk niet in de eerste plaats een monument is. „Het gaat de eigenaren van kerken niet om het vastgoed en om de cultuurhistorische waarde van een monumentale kerk. Het is voor hen vooral een plaats voor de eredienst, het gebed, de viering.”
U schetst in uw boek een toekomstbeeld voor de kerken in Nederland. Wat ziet u voor u?
„Er zijn kerken die niets te vrezen hebben. De grote, bekende kerken hebben vooral een erkende iconische waarde, met museale en toeristische functie. Ik denk daarbij aan de Sint-Jan in Den Bosch, de Sint-Bavo in Haarlem, de Kloosterkerk in Den Haag. Voor die kerken zal er altijd geld zijn.
Maar er is ook een categorie kerken die van minder betekenis is; kerken zonder een monumentenstatus. Daar kun je een passende herbestemming voor vinden. Dat heeft mijn voorkeur.
We zullen niet helemaal aan sloop ontkomen, maar het is mijns inziens het minst aantrekkelijke en het minst wenselijke antwoord op de ontkerkelijking”, stelt Stassen. „Als we niet oppassen worden er te veel kerken gesloopt.”
Wat dan?
„Gods Geest moet weer gaan waaien. Samen met Ad van der Helm schreef ik vorig jaar het boek ”God is verhuisd”. God is niet verdwenen uit Nederland. Maar Hij wordt niet meer alleen in de kerk gediend. Mensen nemen afstand van de kerk als instituut. En kerkgebouwen zijn erg gesloten. Ze zitten veelal dicht. Het kan lijken dat God een soort gevangene is geworden.
Ik denk dat we vrijer moeten gaan denken. God is ook buiten de kerk te vinden. De ramen en deuren moeten open. Kerkgebouwen moeten weer relevant worden voor hun omgeving.
Kerkgebouwen hebben –als gevolg van misstanden– een hoge drempel gekregen. Dat begrijp ik. Grijp dan alles aan wat mensen toch in de kerk brengt: komen mensen naar een doordeweekse bijeenkomst en niet op zondagmorgen, laat dat dan maar zo. Misschien komen ze later wel ook naar de zondagse viering.
Een geloofsgemeenschap bestaat uiteindelijk uit levende stenen, zoals de titel van het boek ook onderstreept. De tekst verwijst naar 1 Petrus 2:4-5. Het gaat niet om de gebouwen, maar om de mensen, om het geloof. Kerkgebouwen zijn flexibel, nu de mensen nog.”
Diep
En er zijn zeker kansen, zegt Stassen. „Ik denk dat het christendom dieper in de genen van de Nederlander zit dan veelal merkbaar is. Zie eens wat voor een emotie er naar boven komt, ook bij nietkerkelijken, als een kerkgebouw in hun wijk gesloten dreigt te worden. Zit daar toch niet een vraag naar de aanwezigheid van God achter?
Somberen wil Stassen niet. „Te veel kerkbestuurders hebben een houding van: het wordt toch allemaal niks meer met de kerk in Nederland. Ik zeg dan: als je dat denkt, moet je anderen aan het roer laten.”
Levende stenen. Een theologie van kerkelijk vastgoed, Petra Stassen (red.); uitg. Berne Media, Heeswijk-Dinther, 2017; ISBN 9789089721693; 160 blz.; € 17,90.
----
Vijf functies van een kerk
Een kerkgebouw kan vijf functies hebben, schrijft cultuurtheoloog dr. Frank G. Bosman.
Plaats van samenkomst. Deze functie staat door de secularisering het meest onder druk.
Schrijn, plaats waar een heilige, een relikwie of een kerkelijke traditie wordt vereerd of in stand gehouden.
Sanctuarium, waarbij dit begrip zowel met heiligdom als met schuilplaats wordt vertaald. De kerk heeft altijd pal gestaan voor de arme, kwetsbare en vluchteling.
Plaats van de ”deus absconditus”, waar God Zich verborgen houdt maar Zichzelf toch toont. Veel westerse mensen hebben niets meer met religie, maar de duizenden kerken spreken nog steeds van Gods aanwezigheid.
Een gegeven plaats. Net als de aarde krijgen mensen de kerk –als instituut, maar ook als historisch monument– van de vorige generatie, om die weer door te geven aan de volgende.
Godshuis of bedehuis
Vaak is in één oogopslag duidelijk of een kerk rooms-katholiek of protestants is. Welke verschillen zijn er zoal? In het boek ”Levende stenen” zet de rooms-katholieke cultuurtheoloog dr. Frank G. Bosman de verschillen op een rij.
Een als rooms-katholiek gebouwde kerk staat gericht op het oosten, waar de zon opkomt; een heenwijzing naar Christus. Het priesterkoor ligt oostelijk van de plaats waar de kerkgangers zitten. Vroeger bad de priester ook met zijn gezicht naar het oosten.
De kerkgangers zitten veelal in ”busopstelling”, allemaal met het gezicht naar het koor. Veel rooms-katholieke kerken hebben daardoor een langgerekte vorm. De doopvont heeft een belangrijke plaats, oorspronkelijk bij de ingang, tegenwoordig niet ver van het altaar.
Er zijn veel afbeeldingen, beelden en andere kunstwerken.
Rooms-katholieke kerkgebouwen zijn gewijd, en daardoor niet zomaar geschikt voor een andere bestemming.
In het protestantse kerkgebouw staat de kansel met de Bijbel centraal. In veel protestantse kerken is de avondmaalstafel geen vast onderdeel van het interieur, de doopvont wel.
Na de Reformatie kreeg de kansel in bestaande kerken meestal een plaats halverwege het schip, met de banken daaromheen geplaatst, of op de grens van koor en schip.
Het plaatselijke kerkbestuur beslist over de inrichting, in tegenstelling tot de situatie in de Rooms-Katholieke Kerk waar vanuit de kerkleiding centrale richtlijnen zijn opgesteld. De vormen van kerken zijn daardoor divers.
De gerichtheid op de kansel leidde tot kerkgebouwen die meer rechthoekig of halfrond van vorm zijn, met een bankenopstelling rond de preekstoel.
Christus- en heiligenbeelden ontbreken, al is er wel ruimte voor kunst.
Protestantse kerkgebouwen zijn niet heilig. Het gaat om de eredienst, dat is de gemeenschap waarin God tot mensen spreekt.