Zijn eigendom
1 Korinthe 7:14b
„Want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.”
De kinderen Israëls worden een volk Gods genoemd, hoewel ze uit boze ouders geboren waren, die de Heere sloeg. De Heere sprak immers: Deze kleine kinderen, die nu nog geen onderscheid weten tussen goed en kwaad, zullen in het land binnenkomen (Numeri 14). De kinderen wordt de misdaden van de ouders niet op zo’n wijze toegerekend dat ze de straf moeten dragen (Ezechiël 18). Ook betuigt Paulus (1 Korinthe 7) duidelijk genoeg hoe de Heere genadig is voor kinderen van wie slechts een van de ouders de Naam des Heeren belijdt. Het is waarlijk niet te geloven dat de zachtmoedige en barmhartige God voor onze kinderen, nadat Hij ons de Heiland Jezus Christus gezonden heeft, harder en onbarmhartiger zou zijn geworden dan Hij geweest is voor de kinderen van hen die Hij vóór Christus’ komst tot Zijn bijzonder eigendom had verkoren. Het is immers wis en zeker dat deze kinderen, ook al waren zij uit boze ouders geboren, besneden en onder het volk Gods geteld zijn. Daarom twijfelen wij ook in het geheel niet ten opzichte van de kinderen van christenen en bevestigen vrijmoedig dat men deze in de kerk van de gelovigen door de doop opnemen mag en moet. Uit hetgeen echter tot hiertoe verhandeld is, acht ik helder en klaar aangewezen wat het rechte zaad Abrahams is, en dat dit zaad de erfenis deelachtig is.
Heinrich Bullinger,
predikant te Zürich
(”Het verbond”, 1537)