Marinevaartuig ontsnapt, vermomd als eiland
Er vaart een eiland door de archipel. Overdag ligt het onbeweeglijk stil. ’s Nachts verplaatst het zich.
En zo ontsnapte het Nederlandse marinevaartuig Hr.Ms. Abraham Crijnssen 75 jaar geleden uit het door de Japanners onder de voet gelopen Nederlands-Indië. Luitenant-ter-zee A. van Miert liet het schip overschilderen in camouflagekleuren. Daarna werd het met takken en ander groen vermomd als tropisch eiland.
Maandag is het 75 jaar geleden dat de mijnenveger uit de haven van Surabaja vertrok, in een poging het vrije Australië te bereiken. In de Slag in de Javazee op 27 februari 1942 waren de geallieerde vloot zware verliezen toegebracht. De volgende dagen landden de Japanners op Java. Na een week moesten de geallieerde troepen in Nederlands-Indië de wapens neerleggen.
De kapiteins van de vier stalen mijnenvegers in Surabaja kregen opdracht een poging te doen om naar Australië te ontsnappen. Dat was levensgevaarlijk, want de schepen konden zowel op zee als vanuit de lucht door de Japanners worden belaagd. De commandant van de Pieter de Bitter voer dan ook niet uit, maar bracht zijn schip met twee tijdbommen tot zinken.
De andere drie vertrokken wel. Alleen op de Abraham Crijnssen waren camouflagemaatregelen genomen. Het was ook het enige van de drie die voldoende –110 ton– stookolie aan boord had om Australië te bereiken. Commandant Van Miert riep alle hens aan dek en gaf zijn mensen de keuze of ze wilden meedoen aan de riskante ontsnappingspoging. Ongeveer de helft van de 45 bemanningsleden ging van boord, onder wie alle inheemse opvarenden.
Vers groen
Met de andere helft voer de Crijnssen in de avond van 6 maart uit. Bij Gili Radja ontmoette hij de andere twee schepen, maar omdat die ongecamoufleerd waren, bleef Van Miert er liever uit de buurt, dus hij besloot verder te varen. Dat bleek een goed besluit: die dag kreeg een Japans vliegtuig de beide andere schepen in het vizier.
Omdat ook op die vaartuigen veel bemanningsleden van boord waren gegaan en omdat de Eland Dubois ketelproblemen had, werd besloten dat schip ten onder te laten gaan. De opvarenden stapten over op de Jan van Amstel. Die werd even later door een Japanse torpedobootjager tot zinken gebracht, waarbij 23 bemanningsleden omkwamen.
De Abraham Crijnssen voer alleen verder. Overdag lag het 57 meter lange en 460 ton zware schip stil. Door de aangebrachte takken en bladeren leek het op een van de duizenden eilanden. Als het duister viel, kwam het ‘begroeide’ gevaarte opeens in beweging. Eerst naar het oosten, toen naar het zuiden.
De camouflage werd regelmatig ververst. Daarbij lette de bemanning erop dat er bomen en struiken werden gebruikt die in het gebied veel voorkwamen.
Op een van de eilanden hoorden de bemanningsleden van de bevolking dat er nog geen Japanners waren gesignaleerd en dat men de afgelopen vier dagen geen vijandelijke vliegtuigen had waargenomen. Dat stelde hen gerust: kennelijk zochten de Japanners het verdwenen schip op de verkeerde plaats, of ze zochten helemaal niet. Er werd water en voedsel ingeslagen, en toen het donker was, voer de Nederlandse mijnenveger weer verder.
Australië in zicht
Eindelijk bereikte het schip de Indische Oceaan. Na verloop van tijd werd de camouflage overboord gezet, ook om het gewicht te verminderen: de aanwezige brandstof was hard nodig om Australië te kunnen bereiken. Dat land kwam op 13 maart in zicht. Twee dagen later kon de uitgeputte bemanning het schip eindelijk afmeren in de veilige haven van Geraldton.
Het huzarenstukje was geslaagd. De volgende jaren deed de Abraham Crijnssen vooral dienst als patrouillevaartuig, eerst bij Australië en vanaf de Japanse nederlaag in 1945 weer in Nederlands-Indië. Terug in Nederland werd het schip in 1961 aan de zeecadetten in bruikleen gegeven. Driekwarteeuw na de ontsnapping bestaat de roemruchte mijnenveger nog steeds. Sinds 1997 maakt hij deel uit van het Marinemuseum in Den Helder.