Dr. H. Florijn verzamelt mozaïek van een weerbarstig verleden
God bouwt Zijn kerk niet door belangrijke en wijze mensen, maar door het kleine, dwaze en verachte. Dat is de rode draad in de tientallen ervaringsverhalen uit de Nederlandse kerkgeschiedenis die dr. Henk Florijn bundelde in zijn boek ”Ooggetuigen”. „Dit zijn mensen bij wie het water tot aan de lippen staat. Als ze verder zouden zakken, verdrinken ze.”
Van kerkgeschiedenis kun je leren, daarvan is Florijn sterk overtuigd. In de woonkamer van zijn huis in het Gelderse Scherpenzeel, tussen de boekenkasten, vertelt de theoloog en oud-kerkgeschiedenisdocent het ene verhaal na het andere. Af en toe eindigt hij een zin met een vraagteken. „Ja?” Alsof hij leerlingen meeneemt naar het verleden en bang is dat sommigen afhaken.
„Kerkgeschiedenis houdt je een spiegel voor”, zegt hij. „Je leert over de mens, en dus over jezelf. Je gaat je verplaatsen in anderen. Als ik niet Henk Florijn maar Henk Voes had geheten, hoe zou ik dan in zijn situatie hebben gereageerd? Je staat daar op de brandstapel en ziet de vlammen op je afkomen. Dat is een harde dood.”
Hendrik Voes en Jan van Essen deelden de inzichten van kerkhervormer Maarten Luther en daarom stierven ze op 1 juli 1523 in Brussel op de brandstapel. Het is een van de „ervaringsverhalen” die de Scherpenzeelse theoloog diep aangrijpen. „Heel wonderlijk. Ze steken het vuur onder je aan en je gaat zingen: „Wij loven U, o God.” Dat doe je niet uit jezelf.”
Waarom ervaringsverhalen om de Nederlandse kerkgeschiedenis te belichten?
„Ooggetuigenverslagen zijn allemaal losse stukjes, maar tezamen vormen ze een geheel, een mozaïek van het verleden.
De keuze voor ervaringsverhalen heeft in de eerste plaats met mezelf te maken. Een kerkgeschiedenisdocent vertelt graag verhalen en leerlingen vinden het fijn om daarnaar te luisteren.
Maar er is nog iets: als je een algemeen overzicht van de kerkgeschiedenis geeft, dan vijl je als het ware de scherpe, weerbarstige kantjes ervan af. Gebeurtenissen zijn altijd heftiger dan uit de evaluatie van een historicus blijkt.
Een ooggetuige is sterk betrokken bij een bepaalde gebeurtenis. Dan blijkt het om bruisende, heftige en emotionele tijden te gaan. Als je in de kerkhistorie met statistieken gaat werken, kan dat nuttig zijn. Alleen, om nou te zeggen: die lees ik graag, nou nee. Ik maak liever kennis met de personen zelf.
Toen voorzitter Johannes Bogerman op 14 januari 1619 de remonstrantse afgevaardigden op de Dordtse synode wegzond, deed hij dit met de woorden: „Ite, ite!”, „Ga, ga!” De contraremonstrantse afgevaardigde Jacobus Trigland, die toch ook geen kleine jongen was, zei later bij wijze van spreken: „Het kippenvel stond op mijn armen.”
Het stemgeluid van Bogerman, zijn emotie, was belangrijk in deze gebeurtenis. Als je gewoon schrijft: „De synodevoorzitter stuurde de remonstranten weg”, dan mis je dit element, ja? Emotie speelt een grote rol, ook in de kerkgeschiedenis.”
Als u steeds maar één persoon aan het woord laat, geeft u misschien wel een beetje een subjectief beeld van de werkelijkheid.
„Klopt, dat beeld is ook subjectief. Mijn keuze voor de onderwerpen is dat al: iets spreekt me aan en daarom neem ik het op in het boek. Het gereformeerd protestantisme staat centraal. Tegelijk zijn de ervaringsverhalen, in al hun subjectiviteit, vaak wel de bron van een verhaal.”
U noemt kerkgeschiedenis de gang van het Woord door de historie. Hoe legt u daar de vinger op?
„Dat is vaak heel moeilijk, en het kan ook niet altijd. Soms rommelen mensen maar wat aan. Toen de gereformeerde predikant ds. J. J. Buskes in 1949 aan een man vroeg waarom hij zijn kind wilde laten dopen, antwoordde die: „Dat zult u wel beter weten dan ik. Mijn vader is gedoopt, mijn moeder is gedoopt, ikzelf ben gedoopt, mijn kind moet ook gedoopt worden, wij zijn geen heidenen.” Bij zulke mensen is de betekenis van het sacrament wel heel ver weggezakt.
Er zijn echter ook voorbeelden van gebeurtenissen waarin de gang van het Woord duidelijker aanwezig is. Bij de dood van Voes en Van Essen op de brandstapel bijvoorbeeld, of bij Desiderius Erasmus. Hij zei: Wat zou het mooi zijn als vrouwen achter hun spinnewielen met elkaar over het Evangelie zouden spreken.”
Waar zou u zelf als ooggetuige bij hebben willen zijn?
„In ieder geval niet bij gebeurtenissen in tijden van oorlog, rampen en verdrukking. Dan kom je algauw met een of twee traumaatjes thuis.
Iemand als oefenaar Luitsen Jochems Dijkstra, een voormalige veenarbeider, zou ik wel interessant hebben gevonden. Toen hij in 1835 met de afgescheiden predikant Hendrik de Cock in Groningen was, riep de menigte: „Die De Cock heeft die mensen ook al verleid. Weg met die oproerkraaier!” Er kwamen drie paarden op de predikant af, zodat er geen ontwijken meer aan was. Dijkstra greep hem met beide handen bij de kraag van zijn jas en slingerde hem van de grond voor hem langs. Ik denk dat ik het wel knap benauwd zou hebben gehad.
Wat me verrast heeft in al die ervaringsverhalen, is de rauwheid van het leven. ’s Levens felheid, zoals historicus Johan Huizinga dat in zijn boek ”Herfsttij der middeleeuwen” noemt. De dwaasheid, de krankzinnigheid, de excessen in de kerkgeschiedenis – die verbazen me steeds weer. Zoals zo’n Jan Beukelszoon, een zelfbenoemde profeet en koning van de wederdopers in Münster. Dan denk je: waarom hebben ze die man zo veel macht geven? Maar in de Tweede Wereldoorlog gebeurde op grotere schaal precies hetzelfde: velen vonden de dood.
Hoe mensen in tijden van gezapigheid reageren, is niet zo boeiend. Het wordt pas spannend als ze tegen hun grenzen aan lopen, soms vallen, en wat ze dán doen. Neem dat boottochtje dat de Rotterdamse predikant Gregorius Mees op Hemelvaartsdag 1680 over de Maas maakte. Overvallen door een plotseling opgestoken storm, verdronken een vriend en twee van zijn kinderen. Dan beschrijft Mees wat zijn kinderen voelden en tegen hem zeiden. De een beschermde zijn zusje, en zakte toen weg in het water. Dochter Anna riep: „Och, red mijn vader maar, red mijn vader toch!” Wat een liefde spreekt daaruit.”
Het klinkt alsof u heimwee naar vroeger hebt.
„Ja, natuurlijk, dat is er. Maar aan de andere kant ook weer niet: ik ben op mijn rust gesteld. Ik zit liever een boekje te lezen zonder bang te zijn dat als de bel gaat er geen verslaggever van het RD maar iemand van de inquisitie voor mijn neus staat.
In een martelarenboek staat het verhaal van een moeder die, met tongklem, wordt verbrand. Haar kinderen staan naast haar: een jongetje van zeven, acht jaar oud, en een klein ventje. Hevig aangedaan, slaat de jongste de armen om zijn broer heen om hem te troosten. Nadat ze is verbrand, zoekt de oudste tussen de resten van de brandstapel naar de tongriem, als herinnering aan zijn moeder.
Dit soort gebeurtenissen maakt meer indruk op me dan verhaaltjes over iemand die een keer naar de disco is geweest en dan thuiskomt. Vader, met tranen in zijn bruine ogen, zegt dan: „Och, jongen, wat doet me dat verdriet.” Dan denk ik: wat een geklets, na één keer disco. Ik lees liever een verhaal uit de kerkgeschiedenis, ja?”
U wilt de lezer iets meegeven.
„Ik houd een spiegel voor: zo ging het toen, hoe zou jij het doen? En dan blijkt dat beeldenstormen niet allemaal heilig waren, hagenpredikers ook niet. En monniken waren niet allemaal slecht. Je reikt steentjes aan voor een groot mozaïek, zodat de lezer het geheel gaat zien. En dat geheel is hoe mensen op het Woord reageren: positief of negatief. Daar waar het Woord komt, zaaien tegenstanders dood en verderf. Het Woord brengt verdeeldheid en spanning, zegt de Bijbel: de vader tegen de zoon, de moeder tegen de dochter.
Er is tegenwoordig zo veel gezapigheid en voorspelbaarheid. Ook in de prediking in een deel van de gereformeerde gezindte: drie punten en een toepassing, en je weet al precies hoe die ingevuld gaan worden. Lees één geestelijke brief uit de zogeheten kleine kerkgeschiedenis en je weet wat er in alle andere staat. Ik mis vaak de levendigheid, de weerbarstigheid, die je bijvoorbeeld wel in de preken van Johannes Calvijn tegenkomt. Waar Gods Woord losgelaten wordt, slaat alles op tilt.”
Te veel preken in druk (1738)
Johannes Saldenus, een theoloog uit de Nadere Reformatie, vindt dat er al meer dan voldoende leerredenen in druk zijn verschenen. In het voorwoord van een synodepreek die van hem verschijnt, schrijft hij:
„Aan de lezer.
Op verzoek van verscheidene personen heb ik deze preek (die dus door de synode is goedgekeurd en dus wordt uitgegeven overeenkomstig de kerkelijke gewoonte) laten drukken. Ik heb dat echter enigszins schoorvoetend gedaan, omdat ik van oordeel ben dat er reeds te veel preken in druk zijn. Maar het zal dan ook op deze ene niet aankomen, die zoals het mijn eerste is, naar alle waarschijnlijkheid ook mijn laatste zal zijn.”
Kerktoren Zaltbommel opgericht teken (1805)
De grote of Sint-Maartenskerk in Zaltbommel nodigt sommige jongens blijkbaar uit om hem te beklimmen. Een van hen is de 12-jarige domineeszoon Nicolaas Christiaan Kist, later predikant en hoogleraar kerkgeschiedenis in Leiden. Voor hem loopt het bijna fataal af.
„Ik was op een hoogte van meer dan zestig meter aan de rand van een luik dat geopend was om materialen omhoog te hijsen, toen een duizeling mij in die diepte deed storten. Niets scheen te kunnen beletten dat mijn val niet in een gehele verplettering op de stenen kerkvloer zou eindigen. Maar Gods bewarende hand behoedde mijn leven. De omvang van de juist onder mij hangende klok strekte zich, hoewel slechts even, tot in de ruimte uit in welke de val plaatsvond en deed mij, op haar afstuitende, in een schuine richting neerkomen juist op de tegenoverliggende rand van een ander luik, ongeveer veertig meter beneden dat waarvan ik was neergestort. De val vermorzelde het linkerdijbeen (…).
De aandoeningen van mijn ouders bij het zien van mijn toestand en bij het vernemen van het gebeurde, waag ik niet te beschrijven. Wat mijzelf betreft, zo zichtbaar bewaard en boven bidden en denken en later ook van mijn gevaarlijke botbreuk hersteld, was en bleef mij die kerktoren van Zaltbommel als een opgericht teken van Gods goedertierenheid over mij.”
Boekgegevens
”Ooggetuigen. Een mozaïek van ervaringsverhalen uit de Nederlandse kerkgeschiedenis van 1516 tot 2016”, Henk Florijn; uitg. Omniboek, Utrecht, 2016; ISBN 9789401909143; 272 blz.; € 22,50.