„Wonderen zitten tussen je oren”
Glibberig is het terrein waarop dr. H. C. Stoffels zich begeeft, en dat weet hij. Maar hij heeft het tij mee. Wonderen lijken terug van weggeweest. Het geloof in wonderen neemt onder alle gezindten toe, vooral onder de jeugd, merkt de godsdienstsocioloog.
Sinds april vorig jaar is Stoffels bijzonder hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. De afgelopen tijd heeft hij gepubliceerd over de positie van evangelischen en orthodoxe protestanten in de Nederlandse samenleving, en ook de nieuwe religieuze bewegingen hebben zijn belangstelling. Op de VU is een charismatische gebedsgroep actief, waar Stoffels een vrouw uit Engeland hoorde vertellen hoe ze op wonderbaarlijke wijze van depressies en rugklachten werd genezen. Het is een van de indrukken die Stoffels ertoe deden besluiten zijn oratie te houden over wonderen. Een gouden greep, bleek al gauw, want diverse landelijke kranten en radio-omroepen belden Stoffels op.
Astrid, gaf Stoffels vrijdagmiddag in zijn oratie als voorbeeld, leidt een onbezorgd leventje. Totdat zij en haar man slachtoffer worden van een auto-ongeluk. Een ernstig whiplash markeert het begin van een lange lijdensweg, die echter een wonderlijke wending neemt. Fysiotherapeuten, psychologen en maatschappelijk werkers weten geen raad met haar. Alleen met krukken of in een rolstoel kan Astrid zich nog voortbewegen. Op uitnodiging van de achterburen gaat het echtpaar mee naar een evangelische bijeenkomst van de Levensstroom-gemeente in Leiderdorp. Terwijl de evangelist voor haar bidt, voelt Astrid een enorme warmte door zich heenstromen. Na het gebed kan ze haar hoofd opeens weer draaien.
Het is een van de talrijke verhalen en berichten over wonderlijke genezingen en merkwaardige voorvallen die in omloop zijn. Wat moeten we, vraagt Stoffels zich af, met een prof. Rutten die op 11 april in Spanje een wonderteken aan de hemel gaat bekijken? En wat moeten we met iets als het Efraïmgenootschap, dat vorig jaar verwachtte -evenals Elia- met vurige wagens en paarden ten hemel te varen? Of met allerlei bekende Nederlanders die zich laten ontvallen ook wel eens een wonder te hebben meegemaakt? Zonder moeite kan Stoffels de lijst met wonderverhalen uitbreiden: Maria-verschijningen in Medjugorje in Bosnië-Herzegovina, engelenverschijningen verzameld door de arts Moolenburgh, het genezingswonder van Dokkum en de daaropvolgende processies, de charismatische Vineyard-beweging met haar nadruk op tekenen en natuurlijk het spiritueel medium Jomanda, die haar tienduizenden heeft verslagen met wonderbaarlijke genezingen.
„Je ziet dat het wondergeloof niet op z’n retour is, maar juist toeneemt, met name onder jongeren”, legt Stoffels in zijn huiskamer in Nieuwegein uit. „Wat dat betreft houdt de teruggang van de kerkelijkheid geen gelijke tred met het wondergeloof.” Als socioloog bekommert Stoffels zich niet om de vraag of wonderen echt kunnen gebeuren of om de vraag of wonderen een natuurwet overtreden. „Ik ben geïnteresseerd in wie de mensen zijn die in wonderen geloven, en welke soort mensen per se niet in wonderen gelooft. Wat betekent een wonder voor hen, en wat betekent het voor de samenleving? En hoe komt het dat het wondergeloof niet op z’n retour is?”
Stoffels weet dat films, videoclips en reclames een belangrijke rol spelen in de verbreiding van de verhalen. „De moderne massamedia hebben het wonder weer voorstelbaar gemaakt en als een reële mogelijkheid gesignaleerd. Door de moderne kijk op de wereld was het wonder weggedrukt. In het moderne vertoog passen geen wonderen. Een theoloog als Rudolf Bultmann sprak van ”entmythologisierung”, van een onttovering van de wereld. Hij noemde het nonsens dat Jezus over het water heeft gelopen en dat doden zouden kunnen herrijzen, hij zei dat je vooral moet proberen de boodschap te verstaan. Je ziet dat tegenwoordig het moderne rationeel-sceptische wereldbeeld gerelativeerd wordt. Men is meer ontvankelijk geworden voor wat van buitenaf op ons afkomt. Je zou kunnen spreken van een soort protest tegen de koele moderniteit. Mensen durven weer wonderlijke verhalen aan elkaar te vertellen, soms in de eigen omgeving, soms op tv of internet. Als je op internet gaat surfen, kun je allerlei wondergetuigenissen aantreffen. Meestal staan deze in het kader van een bepaalde groep, bijvoorbeeld een pinkstergemeente of Jomanda.”
Stoffels is van plan zijn onderzoek langs drie lijnen uit te zetten. In de eerste plaats wil hij graag onderzoek doen naar individuele getuigenissen van mensen over wonderlijke gebeurtenissen. „Gewoon de mensen hun eigen verhaal laten vertellen, en dan kijken welke plaats het wonder daarin inneemt.” Verder wil de godsdienstsocioloog kijken in welke milieus wonderen veel voorkomen. „Wonderen zijn namelijk een product van onze verbeelding, ze zitten tussen je oren. Mijn stelling is dat als mensen er absoluut niet in geloven, ze ook geen wonder mee zullen maken. Het wonder is dus een subjectief begrip, een sociale constructie. Zoals onze gehele waarneming van de werkelijkheid sociaal geconstrueerd is. Zou een boeddhist ooit Maria zien verschijnen? Dat lijkt onwaarschijnlijk, maar als dat soort dingen gerapporteerd wordt, sta ik ervoor open.”
In de derde plaats wil Stoffels nagaan wat wonderen betekenen in de postmoderne maatschappij. Waarom spreken mensen tegenwoordig over wonderen? In welke context doen ze dat? En wat zegt dat over geloof in de postmoderne samenleving? „Eigenlijk is de postmoderne cultuur van de laatste decennia vol van wonderen”, zegt Stoffels. „Men hoeft de televisie maar aan te zetten om ze in allerlei vormen en gedaanten tegen te komen. Voetballers die over water lopen, engelen die smeerkaas aanprijzen, doden die weer levend worden. Met enige overdrijving zou je kunnen zeggen dat het wonder in de postmoderne samenleving gewoon wordt en dat het juist daardoor dreigt te verdwijnen. Alles lijkt mogelijk.”
Volgens Stoffels koesteren mensen die een wonder hebben meegemaakt dit als iets heel kostbaars. „Ze zien het als een bevestiging van hun geloof dat er meer tussen hemel en aarde is dan je op het eerste gezicht zou denken, als een bevestiging dat er een God is die hun leven stuurt en op cruciale momenten ingrijpt. Ik definieer het religieuze wonder als iets positiefs, als een ingrijpen van hogerhand. Vraag me niet waarom de ene mens van een ziekte geneest en een ander eraan overlijdt. Maar ik denk dat mensen die een wonder hebben meegemaakt optimistischer en blijmoediger in het leven kunnen staan. Ze hebben een dankbare levenshouding: toen ben ik gered van een ernstig ongeluk, van een dreigende ramp. Die herinnering dragen ze de rest van hun leven als een schat bij zich.”
Dit is het eerste deel in een driedelige serie over het geloof in wonderen. Volgende week dinsdag deel twee.