Van der Steur verdient pluim voor moed om debat nog aan te gaan
Daar stond hij donderdagmiddag en - avond dan tegenover een grimmige oppositie; justitieminister Van der Steur. Terwijl zijn vrouw en zijn chauffeur toekeken vanaf de publieke tribune moest hij de Kamer overtuigen van zijn geloofwaardigheid.
Cruciaal bij dergelijke debatten is altijd de vraag: bij wie ligt de bewijslast? Toegespitst op donderdagavond: Moest Van der Steur nu aantonen dat hij nog geloofwaardig kon opereren, of was het de Kamer die hem moest overtuigen van het tegendeel?
Het eerste, zo bleek al gauw. Vrijwel de voltallige oppositie riep maandagavond, nadat de inhoud van het nieuwe boek van Nieuwsuurjournalist Haan bekend was geworden: „Dit is de druppel, met deze bewindsman zijn wij klaar.” Die stelling werd ook dinsdag en woensdag betrokken. Én uiteindelijk ook donderdag in het debat.
Uiteindelijk trok Van der Steur zelf een pijnlijke, terechte conclusie: Wat hij zei, deed er voor een groot deel van de Kamer niet meer toe. „Dan kun je beter gaan als minister”, stelde hij vast, en zo is het ook.
Voor zijn moed om nog in de Kamer te verschijnen, verdient de donderdag opgestapte bewindsman een grote pluim. Zijn ambtsvoorganger Opstelten, die ook sneuvelde op dit dossier, zag er in maart 2015 vanaf om zich in de plenaire zaal te verantwoorden. Zo niet Van der Steur die zich nog een keer in het hol van de leeuw waagde en daar strijdend ten onderging.
Hoewel zijn geëmotioneerd uitgesproken slotverklaring op het eerste gezicht aan duidelijkheid niets te wensen overliet, is over Van der Steurs vertrek het laatste woord nog niet gezegd. Zelfs over de meest basale vraag blijft het nog speculeren: Waarom ging hij nu weg? Ja, omdat hij het vertrouwen van vrijwel de voltallige oppositie, bijna de helft van de Kamer, kwijt was. Maar dat maakte zijn vertrek striktgenomen nog niet noodzakelijk. Was het aangekomen op stemmingen over een motie van wantrouwen die de oppositie zeker had ingediend, dan had Van der Steur zich zomaar met de hakken over de sloot kunnen redden; bijvoorbeeld met de steun van VVD, PvdA en SGP.
Onduidelijk blijft nu of hij uit de hoek van de PvdA toch enige druk heeft gevoeld om de eer aan zichzelf te houden. Eveneens onhelder blijft hoe zwaar hij liet meewegen dat aanblijven hem achteraf ook vanuit de VVD aangerekend had kunnen worden, namelijk wanneer deze partij straks bij de verkiezingen teleurstellend presteert.
Na afloop van het debat verklaarde premier Rutte dat Van der Steur al voor aanvang van het debat had besloten om halverwege te vertrekken, omdat hij inzag dat hij de slag om het herwinnen van zijn geloofwaardigheid al op voorhand had verloren. Ook Van der Steur liet zich in die geest uit.
Ook dat kan echter op meerdere manieren geïnterpreteerd worden. Betwijfelde Van der Steur nu of zijn verdedigingslinie voldoende solide was opgetrokken? Of schatte hij in dat de oppositie niet voor rede vatbaar was?
Zo blijft de nasleep van de uiterst schimmige affaire rond de Teevendeal vragen oproepen. Blijkbaar tot het laatste moment.