Onvrije wil? Rome zegt het en daarmee uit
Het werd een gevleugeld gezegde: Rome zegt het, en daarmee uit („Roma locuta, causa finita”). Minder bekend is wie de uitdrukking voor het eerst gebruikte: niemand minder dan de kerkvader Augustinus. En wel toen Rome Pelagius veroordeelde omdat hij de vrije wil leerde, deze maand 1600 jaar geleden.
Precies 1100 jaar na Pelagius’ veroordeling verscheen er een aantal stellingen met precies de omgekeerde strekking. Rome leerde nu zélf de vrije wil en daarmee was het uit – voor Maarten Luther. Volgens hem was Rome langzamerhand qua inzicht gewisseld van kerkvader Augustinus (354-430) naar diens tijdgenoot Pelagius (ca. 360-425), monnik van Britse afkomst. Rome was Augustinus door de eeuwen heen ernstig gaan relativeren, aldus Luther. De kerk had geen recht meer om zich op hem te beroepen. Hij stelde: „Wie zegt dat Augustinus tegenover de ketters overdreef, zegt daarmee dat hij bijna altijd loog.”
Wat was er aan de hand in 417, het jaar waarin Pelagius veroordeeld werd?
In de eerste eeuwen had de kerk al haar energie nodig om de ”objectieve” kant van het geloof, de geloofsinhoud, te doordenken. Wie was Jezus Christus, als Zoon van God en tegelijk mens? Hoe moeten we ons voorstellen dat God niet alleen in de hemel woont, maar tegelijk onder ons is geweest op aarde? Wat is de Drie-eenheid?
Intussen bleef de ”subjectieve” kant van het geloof, de persoonlijke toe-eigening, nog wat op de achtergrond. Sommigen leerden wel zoiets als de vrije wil, anderen leggen meer nadruk op de diepte van de zonde en de noodzaak van het werk van de Heilige Geest, maar nergens was het nog tot een botsing gekomen en op hoofdlijnen was iedereen het wel eens.
Totdat Pelagius het toneel betreedt. Als prediker in Rome roept hij op tot een leven in praktische heiligheid. Hij geeft daarbij zelf het goede voorbeeld, wat hem al snel tot een geliefde voorman maakt. Eén ding kan Pelagius echter niet uitstaan: als mensen zich tegenover zijn radicale prediking verschuilen achter hun zondige aard: „Het is te moeilijk”, „We zijn maar mensen”, „We zijn besmet door de erfzonde.”
Volgens Pelagius schuift men op die manier de verantwoordelijkheid af op God: niet alleen omdat Hij de mens dan blijkbaar te zwak heeft geschapen, maar ook omdat men zegt eerst de genade van God nodig te hebben. Maar, zo brengt hij daar tegen in, als God ons geboden geeft, dan doet Hij dat niet zomaar. Dat moeten we er ook toe in staat zijn ze te vervullen. Dan zitten we niet vast aan onze gevallen toestand en zijn we ook niet eerst afhankelijk van Gods genade, maar dan hebben we een vrije wil om daaraan te gehoorzamen. Anders kan God het ons nooit toerekenen als we het wel of niet doen.
Het wordt voor hem steeds duidelijker: de leer van de erfzonde klopt niet. En evenmin mogen we zeggen dat de Heilige Geest al het goede in ons werkt. Anders wordt de mens van twee kanten zijn verantwoordelijkheid ontnomen.
Moeilijkheden
In Rome doet deze boodschap aanvankelijk nog niet al te veel wenkbrauwen fronsen. Maar in het jaar 410 wordt de stad geplunderd en Pelagius vlucht via Afrika en de stad Carthago naar Palestina. In Carthago laat hij een van zijn meest getalenteerde leerlingen achter, de jurist Coelestius.
Daar beginnen de moeilijkheden. Voordat hij werkzaam kan zijn in de kerken wordt Coelestius getoetst op zijn orthodoxie, maar hij wordt daarbij afgewezen. Ook Pelagius komt in het blikveld van de Afrikaanse kerken. Men ziet in zijn denkbeelden een gevaarlijke aanpassing van het christelijk geloof, die heel de leer kan ontwrichten. De gedachte van een vrije wil zal uiteindelijk zowel de zondeleer als de leer van de verlossing uit hun voegen lichten, zo vreest men.
Maar in Palestina weten de beide aangeklaagde theologen veel medestanders om zich heen te verzamelen. Twee kerkprovincies komen zo tegenover elkaar te staan en een conflict dreigt. In de zomer van het jaar 416 doen twee Afrikaanse concilies daarom een beroep op Rome. Drie brieven gaan er over de Middellandse Zee, met de vraag of de paus Pelagius grondig aan de tand wil voelen. Hij beweert dat hij Gods genade met de vrije wil kon verenigen. Maar hoe dacht hij dat te kunnen doen?
De paus wil graag een oordeel vellen, mede om zijn macht te onderstrepen. Dat ging echter wel erg snel, aldus Peter van Egmond, die in 2013 op de kwestie promoveerde (zie kader). De paus vaart blind op de brieven uit Afrika zonder de zaak echt te onderzoeken. „Hij maakt een karikatuur en kan niet serieus genomen worden als historische bron van de visie van Pelagius. Het was geen eerlijk proces”, aldus Van Egmond.
Het vonnis valt op 27 januari 417: Pelagius is schuldig. Hij ontkent inderdaad Gods genade. Alleen als hij zwart-op-wit duidelijk maakt dat hij tot inkeer is gekomen, kan hij weer in de schoot van de kerk ontvangen worden.
Verklaring
Maar wat niemand dacht gebeurt: Pelagius komt daadwerkelijk met een verklaring. Hij schrijft een persoonlijke geloofsbelijdenis, bekend als de ”Libellus fidei”, om zich te verdedigen tegen zijn veroordeling. Hij voelt zich niet begrepen en onrechtvaardig behandeld. Hij wil helemaal niet Gods genade ontkennen. „De vrije wil belijden wij zó dat we altijd Gods genadehulp nodig hebben.” Alleen wil hij ook niet de menselijke verantwoordelijkheid ontkennen. God mag niet de auteur van de zonde worden.
Intussen is paus Innocentius overleden. Zijn opvolger Zosimus neemt de zaak in behandeling en Pelagius’ belijdenis wordt hardop voorgelezen op een synode in Rome. Volgens het verslag van Zosimus schamen de aanwezigen zich diep dat ze iemand die blijk geeft van zo’n diep en oprecht geloof, hebben veroordeeld. De nieuwe paus schrijft daarop boze brieven aan de Afrikaanse bisschoppen die om de veroordeling van Pelagius hadden gevraagd. Ze moeten snel opheldering geven hoe dit heeft kunnen gebeuren.
Over wat er daarna gebeurt zijn de bronnen niet helemaal duidelijk. Onderzoekers menen dat de druk vanuit Afrika, onder leiding van Augustinus, hoog werd opgevoerd. Augustinus zelf zegt er later over dat Pelagius’ geloofsbelijdenis misleidend en verhullend was. Hoe het ook zij: het tij keert. Zosimus gaat alsnog overstag. De pelagianen worden verbannen en de veroordeling van hun leider wordt officieel bekrachtigd.
En daarmee is de zaak definitief afgedaan, aldus Augustinus in zijn bekende woorden. Hij had last genoeg gehad van de ideeën van Pelagius en de uitwerking daarvan onder de gemeenteleden. Nu is er officieel een streep getrokken en kan de rust weerkeren. Rome heeft gesproken, en daarmee uit.
Staartje
Toch is de zaak niet zo afgedaan als Augustinus hoopte. De geloofsbelijdenis van Pelagius kreeg namelijk een opvallend staartje. Pelagius had zich hierin zeer gematigd opgesteld en onder meer uitvoerig de leer van de Drie-eenheid beleden. Latere generaties weten echter op den duur niet meer wie de tekst geschreven heeft. Bij het kopiëren wordt de naam van Pelagius vermeden, omdat die besmet is. En zo kan het gebeuren dat de tekst in de middeleeuwen wordt toegeschreven aan allerlei orthodoxe auteurs, tot zelfs Augustinus aan toe.
Allerlei invloedrijke theologen citeren eruit, zoals Petrus Lombardus, Thomas van Aquino en Johannes Duns Scotus. Waarschijnlijk is de ”Libellus fidei” zelfs gebruikt in de doopliturgie, onder meer in de stad Lyon. Pas in 1596 wordt duidelijk dat het om een tekst van Pelagius gaat.
Als Luther toen nog had geleefd, zou hij het hoofdschuddend hebben aangehoord. Maar hij wist het allang: Rome hield het niet meer met Augustinus, maar met Pelagius. Rome leerde de vrije wil en niet Gods soevereine genade. En daarmee was het uit.
Van alle tijden
De discussie over de (on)vrije wil is van alle tijden en speelt niet alleen in de theologie, maar ook in de filosofie. In de kerkgeschiedenis vlamde de strijd onder meer op tussen Luther en Erasmus in de zestiende, tussen remonstranten en contra-remonstranten in de zeventiende en tussen de Duitse theologen Hans Joachim Iwand en Rudolf Bultmann in de twintigste eeuw. Volgens Bultmann was het geloof een keuze van overgave, zonder enige houvast („Entscheidung”). Volgens Iwand is het geloof bij Luther echter niet „de keuze voor God”, maar het „aangrijpen van Gods keuze voor ons” zoals die zichtbaar is in Christus.
In de filosofie keerde Arthur Schopenhauer zich halverwege de negentiende eeuw tegen het denken van verlichtingsfilosofen, waarin de gedachte van de vrijheid een grote plaats innam. Volgens Schopenhauer heeft alles een oorzaak. Ook een keuze is veroorzaakt, niet door fysieke krachten, maar door „motieven”, krachten die ons een bepaalde kant op willen duwen en die in onze denkwereld van waarde worden voorzien. Het maken van een keuze is het proces van afweging van verschillende motieven, die soms tegen elkaar ingaan. Als de weegschaal doorslaat, is de wil nog slechts zoiets als de energie om daar uitvoering aan te geven.
Met de toegenomen kennis van de werking van de hersenen staat het onderwerp opnieuw hoog op de agenda. Wetenschappers als Dick Swaab en Daniel Dennett stellen dat de vrije wil een illusie is en dat alles zich afspeelt op het niveau van de materie. Anderen, zoals Thomas Nagel, vinden dat te simpel. De hersenen produceren volgens hen bewustzijn, waarin de mens als het ware zijn eigen materie overstijgt, zoals de som meer is dan het geheel der delen. Dat maakt het mogelijk zich vrij te maken uit de ketting van actie en reactie, oorzaak en gevolg en zelf een richting te kiezen.
Het debat hangt nauw samen met de vraag naar het wezen van verantwoordelijkheid. Voorstanders van de vrije wil stellen dat een mens alleen verantwoordelijk is als hij vrij is om anders te kiezen. Tegenstanders stellen echter dat iemands daden dan juist niet meer van hemzelf zijn. Ze zijn pas werkelijk persoonlijk als ze opkomen uit iemand en overeenkomen met wie iemand zelf is. Werken komen uit een persoon zoals vrucht aan een boom. De vrije wil zou dat verband ”doorknippen”. Verantwoordelijkheid is volgens deze visie een abstract begrip en niet een vermogen dat je kunt ‘hebben’. Verantwoording is relationeel: men moet de daden tegenover een ander kunnen uitleggen.
„Ik verander elke week van mening”
Naar de veroordeling van Pelagius is veel wetenschappelijk onderzoek gedaan. In 2013 promoveerde de Nederlander Peter van Egmond op een proefschrift over de ”Libellus fidei”, Pelagius’ persoonlijke geloofsbelijdenis. „Als u me vraagt wie volgens mij gelijk had, dan moet ik zeggen dat ik zo ongeveer om de week van mening verander”, aldus Van Egmond destijds in deze krant. „Volgens mij heeft Augustinus beter gepeild hoe diep de gebrokenheid van de menselijke natuur gaat. Aan de andere kant wees Pelagius terecht op de menselijke verantwoordelijkheid om ernst te maken met het geloof. Zonder enige wilsvrijheid is de mens zijn zonde niet aan te rekenen.” Overigens stelt Van Egmond dat niet zozeer Augustinus, als wel kerkvader Hiëronymus de belangrijkste directe tegenstander van Pelagius was.