Stof
Psalm 119:25
„Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.”
Onder het stof kunnen wij in een zeker opzicht de mensen verstaan die uit het stof zijn genomen en ook tot stof zullen wederkeren en die zich vanwege hun onwaardigheid en nietigheid, met Abraham, stof en as moeten noemen. Aan dit stof kan een godvruchtige te zeer verkleefd zijn als hij afgoderij met het schepsel bedrijft en te veel opheeft met een leraar, een echtgenoot, een kind of wie het verder ook zijn mag.
Door het stof kunnen wij evenwel net zo goed verstaan de goederen en genoegens van deze wereld: het mooie, het gemakkelijke en het vermakelijke van dit tijdelijke leven. Deze dingen kunnen stof genoemd worden omdat ze oorspronkelijk uit stof bestaan en weer tot stof zullen terugkeren en als een kleed zullen verouderen en verteren. Stof kunnen wij die aardse dingen noemen vanwege hun ijdelheid, nietigheid en onwaarde. Het is een wereld die voorbijgaat met al haar begeerlijkheden, IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker, het is al ijdelheid. Paulus zag hier alles aan als stof en achtte het maar drek te zijn.
Nog eens: stof mogen wij de genietingen der wereld ook noemen. Omdat wij zo gemakkelijk ermee besmet worden, evenals wij gemakkelijk met het stof bestoven worden als wij langs de weg gaan. Daarom lezen wij van de besmettingen der wereld. Nu, aan dit stof was de ziel van Gods gunstgenoten geheel verkleefd.
Wulfert Floor, landbouwer te Driebergen
(”Al de eenvoudige oefeningen”, 1914)