Politiek

Kamerlid vindt buiten het Binnenhof niet makkelijk baan

Hoeveel Kamerleden er na 15 maart op straat komen te staan, weten we pas na de verkiezingsuitslag. Maar dat het er zomaar vijftig of zestig kunnen zijn, staat vast. Zoals het ook vaststaat dat ze maar moeilijk aan ander werk komen. Wat schort er eigenlijk aan hun inzetbaarheid, of om het modern te zeggen: employability?

16 January 2017 19:42Gewijzigd op 16 November 2020 09:36
Oud-CU-Kamerlid  Stellingwerf, beeld gemeente Schiermonnikoog.
Oud-CU-Kamerlid Stellingwerf, beeld gemeente Schiermonnikoog.

Daar sta je dan, wat verdwaasd om je heen te kijkend. Toen je nog een gejaagd en drukbezet Kamerlid was, leek iedereen jou nodig te hebben. „Ja, meneer Jansen. Nee, meneer Jansen. Daar hebt u gelijk in, meneer Jansen.” Soms wist je van voren niet meer dat je van achteren leefde. De dagen regen zich aaneen met vergaderen, telefoneren, notities schrijven, werkbezoeken afleggen, partijcongressen bezoeken en campagne voeren. En plop, opeens is de droom uit.

Oh zeker, op een bepaalde manier zag je het aankomen dat je deze baan binnenkort kwijt zou raken. Maar je had geen tijd om je te bezinnen op een vervolgstap in je carrière. En nu blijkt het vinden van een nieuwe werkkring, ondanks al jouw bestuurlijke ervaring, vies tegen te vallen. Eigenlijk zit niemand op je te wachten.

Harde werkelijkheid

Overdreven? Neu. Voor veel oud-politici, of het nu om Kamerleden gaat, om ministers, wethouders, Statenleden of gedeputeerden, is dit de harde werkelijkheid. Als hun politieke loopbaan door verkiezingen of anderszins abrupt afbreekt, hebben zij de grootste moeite om ander, passend werk te vinden.

En zeg nu niet dat ze hun best niet doen. Of dat ze, door een riante wachtgeld regeling, helemaal geen behoefte hebben aan een nieuwe baan. Dat wachtgeld is de laatste jaren namelijk behoorlijk terug geschroefd. Kon een ex-Kamerlid vroeger wel zes jaar lang een uitkering incasseren (en een volksvertegenwoordiger van boven de vijftig zelfs tot aan zijn pensioen), tegenwoordig is dat nog maximaal drie jaar. Eén jaar 80, twee jaar 70 procent van het oude salaris. Bovendien hebben oud-Kamerleden sinds 2012 net als gewone burgers een sollicitatie plicht.

Toch blijft het tobben met de carrières van veel oud-volksvertegenwoordigers. Dat bleek vorig jaar duidelijk uit een overzicht dat minister Plasterk van Binnenlandse Zaken in februari naar de Kamer stuurde. Van de 62 politici die sinds 1 september 2012 hun baan verloren, hadden er 26 (42 procent) toen nog geen ander werk.

Moeilijk aan de bak komen vooral oud-Kamerleden, bleek uit Plasterks evaluatie van de vernieuwde wachtgeldregeling en de vier jaar geleden ingevoerde sollicitatieplicht. Van de veertien oud-bewindslieden die recht hadden op wachtgeld, hadden er vorig jaar tien een nieuwe werkkring gevonden. Van de 48 oud-Kamerleden daarentegen hadden er 22 nog steeds geen andere inkomsten dan hun zogeheten APPA-uitkering.

Adviesbureau

Dat het ex-Kamerleden grote moeite kost om een nieuwe baan op hun niveau te vinden, is geen nieuws voor parlementair historicus dr. Bert van den Braak. „Dat is al decennialang het geval. Om hoeveel oud-politici het precies gaat, valt niet eens goed vast te stellen. Er zijn er namelijk nogal wat die een soort van advies- of communicatiebureau starten, zodat het lijkt alsof ze weer werk hebben. Maar als je dan kijkt naar hun inkomsten blijkt het nauwelijks iets voor te stellen. Het is dan meer een façade dan een echte, renderende weekvulling.”

Passend werk vinden is voor een voormalige parlementariër de laatste vijftien jaar nog moeilijker geworden dan vroeger, schat Van den Braak, werkzaam bij het Parlementair Documentatiecentrum van de Universiteit Leiden, in. „Voorheen hadden de grote middenpartijen CDA, PvdA en VVD nog aardig wat mogelijkheden om oud-Kamerleden ergens te parachuteren. Maar burgemeestersbenoemingen bijvoorbeeld liggen tegenwoordig geheel in handen van de gemeenteraad. Daar kun je als grote landelijke partij niet zo veel meer mee. Terwijl bovendien door herindelingen ook het aantal gemeenten fors is gekrompen.”

Die ontwikkeling wordt dan wel weer enigszins gecompenseerd doordat gemeenten tegenwoordig de mogelijkheid hebben om als wethouder mensen van buiten de gemeenteraad te benoemen. „Zo werd VVD-Kamerlid Udo in 2010 wethouder in Katwijk, PvdA-Kamerlid Roefs in datzelfde jaar wethouder in het Limburgse Bergen, en haar partijgenoot Valk in 2004 wethouder in het Noord-Hollandse Bergen.”

Negatief imago

Op de vraag hoe het komt dat oud-Kamerleden slecht in de markt liggen, is Van den Braak voorzichtig. „Ik geloof niet dat dit te maken heeft met een negatief imago van politici. Veel Kamerleden genieten buiten het Binnenhof weinig bekendheid; vermoedelijk zal het feit dat ze in de politiek hebben gezeten hun dan bij een nieuwe baan ook niet al te zeer in de weg zitten.”

Oud-politici komen het best tot hun recht in een functie die enigszins in het verlengde ligt van hun werk in de Kamer, denkt de wetenschapper. „In het lobby circuit, of bij maatschappelijke organisaties die vergelijkbare doelstellingen hebben als de desbetreffende politieke partij. Een gewezen GroenLinks-Kamerlid kun je je gemakkelijk voorstellen als directeur van een milieu organisatie en een SP-politicus bij de vakbond. Met name in zulke situaties kunnen de vroegere werkervaringen en het opgebouwde netwerk een pre zijn.”

Dat het aanscherpen van de wachtgeldregeling geen zichtbaar effect heeft op het aantal oud-Kamerleden dat doorstroomt naar een nieuwe baan, verrast Van den Braak niet. „Dan zou je ervan uitgaan dat Kamerleden zich in het verleden in het geheel niet inspanden om ander werk te vinden en dat ze dat pas zijn gaan doen nadat de wachtgeldregeling soberder werd. Dat lijkt me niet aannemelijk.”

Fatsoenlijke regeling

Hij is er daarom beslist geen voorstander van het wachtgeldsysteem nog verder af te slanken. „Het politieke metier is een onzeker bestaan. Mensen die zich geven voor de publieke zaak hebben, als ze plotseling op straat komen te staan, recht op een fatsoenlijke financiële regeling en op een periode waarin ze ongestoord naar een andere baan kunnen zoeken. Ga je die vergoeding nog verder inperken, dan bevorder je dat nog meer Kamerleden tussentijds zullen opstappen. Zo van: het treintje van een andere werkkring komt nu langs, nú moet ik erop springen, ook al heeft de kiezer me eigenlijk voor vier jaar gekozen. Die ontwikkeling moet je, vind ik, niet verder willen versterken.”

CU-Kamerlid komt altijd goed terecht

Kunnen, in het algemeen gesproken, Kamerleden in hun postparlement-periode maar moeilijk hun draai vinden, oud-volksvertegenwoordigers van de ChristenUnie vormen op deze regel een opvallende uitzondering. Zo trad Van Dijke, tegenwoordig voorzitter van de vereniging Stroomversnelling, na zijn vertrek uit de politiek in 2002 al snel in dienst bij het bouwconcern Volker Wessels, waar hij zo’n tien jaar bleef. Stellingwerf, eveneens afgezwaaid in 2002, werd burgemeester van Lemsterland en is nu waarnemend burgervader van Schiermonnikoog. Oud-CU-Kamerlid Cramer, wiens landelijke politieke carrière eindigde in 2010, is momenteel manager European Affairs bij de Nederlandse Spoorwegen. Zijn vroegere collega Anker was na 2010 eerst wethouder in Almere en bekleedt nu diezelfde functie in Zwolle. Rouvoet, die het 2011 aan het Binnenhof voor gezien hield, werd daarna voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland. Wiegman, als Kamerlid gestopt in 2012, werd directeur van de Nederlandse Patiëntenvereniging. Ortega, in datzelfde jaar afgezwaaid, werkt voor Ocan, een platform voor Caribische Nederlanders, en is eigenares van advies- en trainingsbureau BeComU. Slob tenslotte, die in 2015 het stokje van het partijleiderschap overdroeg aan Segers, is nu directeur van het Historisch Centrum Overijssel.

Nooit een echt politiek dier geweest

Toen hij in 2002 het ambt van Kamerlid vrijwillig en na rijp beraad beëindigde, viel SGP’er mr. dr. J. T. van den Berg (74) bepaald niet in een zwart gat. „Absoluut niet. Ik had meteen volop andere, zinvolle bezigheden. En een echt politiek dier ben ik eigenlijk nooit geweest.”

Nee, de politiek heeft hem de achterliggende veertien jaar niet losgelaten. „Het Haagse gebeuren blijf ik met grote interesse volgen. En moet ik voor een vergadering of bijeenkomst in de hofstad zijn, dan wip ik graag even bij de SGP-fractie langs. Om bij te praten met de huidige Kamerleden en medewerkers. En als ik dan naar de plenaire zaal loop, heb ik soms het gevoel dat ik zó weer mee zou kunnen doen. Al is er natuurlijk ook veel veranderd, niet in de laatste plaats in de omgangsvormen.”

Heimwee naar die tijd heeft Van den Berg echter niet. „Wat meespeelt is dat de politiek voor mij nooit álles is geweest. Mede daardoor heb ik beslist geen leegte ervaren nadat deze periode in mijn leven erop zat. Ik kijk erop terug als op een geweldige tijd, maar ik heb het ook als mooi ervaren dat ik in de jaren daarna meer aandacht kon geven aan mijn vrouw, kinderen en kleinkinderen en dat ik nog veel heb mogen doen aan kerkelijk werk in mijn kerkverband, de Gereformeerde Gemeenten, en in diverse besturen.”

Toen Van den Berg de Kamer verliet, was hij 59. „Mede daardoor ben ik daarna nooit meer, zeg maar, ergens in dienst getreden. Wel ben ik nog een tijdje voorzitter van de Christelijke Bond van Ondernemers in de Binnenvaart, de CBOB, geweest. Ook heb ik in 2006, op verzoek van toenmalig defensieminister Kamp, de commissie voorgezeten die het vermeende wangedrag van Nederlandse militairen in Irak moest onderzoeken. En zo is er altijd ruim voldoende werk op mij afgekomen, buiten eigen kring, maar vooral ook binnen eigen kring, waarmee ik mij nuttig kon maken. Ik vond dat min of meer mijn morele plicht.”

Van den Berg verliet in 2002 bewust het Binnenhof om verjonging in de SGP mogelijk te maken en ruimte te geven aan Van der Staaij. „Ik kijk op dat besluit nog steeds dankbaar terug. Als ik de huidige Kamerleden en hun medewerkers bezig zie, en met name hun activiteit op sociale media, dan zeg ik: Dat had ik zo niet gekund. Ik zie er beslist de leiding van God in dat ik toen heb kunnen en mogen terugtreden.”

Meewerkend voorman op Waddeneiland

Verder van Den Haag kun je je, binnen Nederland, bijna niet bevinden. Maar oud-CU-Kamerlid D. J. Stellingwerf heeft het als waarnemend burger vader op Schiermonnikoog prima naar zijn zin. „Weet je dat ik het hier drukker heb dan als burgemeester van Lemsterland?”

Hij was 49 toen voor hem in 2002, mede als gevolg van een tegenvallende verkiezingsuitslag, het doek viel. Na acht jaar in de Kamer te hebben gezeten, eerst voor de RPF, later voor de ChristenUnie, zat voor Stellingwerf de landelijke politiek erop. „Ik heb het al die jaren met genoegen gedaan. Maar ik moet ook zeggen: mijn hart lag altijd bij de lokale politiek. Voor ik in de Kamer kwam, ben ik in Gelderland Statenlid geweest en in Ede raadslid en wethouder. Ik vind het prachtig dat ik ook nu weer in de gemeentelijke politiek actief kan zijn.”

Helemaal vanzelf kwam die laatste overgang overigens niet tot stand. „Weet je, in het begin maakte ik me helemaal niet druk over ander werk. Toen ik uit de Kamer kwam, heb ik eerst mijn geschiedenisstudie, die ik in 1994 had afgebroken, weer opgepakt en afgerond. En om niet de hele tijd op een bureaustoel te zitten, ben ik ook nog een jaar postbezorger geweest. Een ideale combinatie.”

Daarna solliciteerde Stellingwerf diverse keren, onder meer naar burgemeestersposten. „Ik greep er nog weleens nét naast.” In 2008 echter was het raak. Het voormalige CU-Kamerlid werd burgervader van de Friese gemeente Lemsterland. Tot de gemeente in 2014 fuseerde tot De Friese Meren, en Stellingwerf opnieuw werkloos werd.

Inmiddels is hij alweer anderhalf jaar waarnemend burgemeester op Schiermonnikoog. „Als mensen horen dat ik deze baan heb, krijg ik –haha– nogal eens jaloerse reacties. Zo van: dat zou ik ook wel willen! En inderdaad, mijn vrouw en ik hebben het hier enorm naar onze zin. Steeds verblijven we zo’n twaalf dagen op Schiermonnikoog, om dan weer een weekend naar ons huis in Echtenerbrug te gaan.”

Het kleine Waddeneiland telt slechts 920 inwoners. „Alles is dus heel kleinschalig. Het leefritme wordt bepaald door de aankomst- en vertrektijden van de veerboot. Maar vergis je niet: in de weekenden zijn er algauw 4000 of 5000 mensen op het eiland; in de zomer soms 9000. Eerlijk gezegd heb ik het hier drukker dan in Lemsterland. Doordat het ambtelijk apparaat klein is, ben ik hier, om het zo te zeggen, een soort van meewerkend voorman. Maar dat maakt het besturen wat mij betreft juist erg leuk.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer