„Controle sanering grond onvoldoende”
Minister Pronk (Milieu) en staatssecretaris Bos (Financiën) geven toe dat zij te weinig toezicht hebben gehouden op de verwerking van vuile grond bij bodemsaneringen. Dit heeft Pronk in een brief aan de Tweede Kamer geschreven.
Onderzoekers van de Erasmus Universiteit Rotterdam concluderen een gebrek aan toezicht na een onderzoek naar de werkwijze van het Service Centrum Grond (SCG) in Houten. Dat beoordeelt in opdracht van minister Pronk of afvalgrond die vrijkomt bij bodemsaneringen kan worden schoongemaakt en hergebruikt.
Volgens het onderzoek had betere controle door het ministerie van VROM en de Belastingdienst kunnen voorkomen dat afvalbedrijven voor miljoenen guldens aan milieuheffingen ontdoken.
Drie medewerkers en twee ex-medewerkers van het SCG worden verdacht van het afgeven van valse verklaringen. Met deze verklaringen werd eind jaren negentig ’schone’ afvalgrond gestort als ’niet-reinigbare grond’. Over vervuilde grond hoeven geen heffingen in het kader van de Wet belastingen op milieugrondslag (WBM) te worden betaald. Dat scheelde de afvalverwijderaars ten minste 3,4 miljoen euro (7,5 miljoen gulden).
Pronk geeft in zijn brief aan de Kamer toe dat „onvoldoende is stilgestaan bij de consequenties van de vrijstelling van afvalstoffenbelasting voor niet-reinigbare grond.” Hij stelt ook vast dat de bestuurssamenstelling van het SCG bij de invoering niet voldoende tegen het licht is gehouden, en dat er te veel onduidelijkheid was over de invulling van het begrip grond. „Er is destijds geen risicoanalyse gemaakt”, aldus de minister.
Na ontdekking van de fraude namen VROM en het openbaar ministerie maatregelen voor betere naleving van de milieuregels. Verder verwacht Pronk dat het SCG-bestuur door een nieuwe samenstelling kritischer zal zijn. Het ministerie gaat verder meer toezicht houden op zelfstandige instanties zoals het SCG.