Column: Straks is er koffie...
Het zijn de honderd mooiste Nederlandse gedichten over geloof en inspiratie. Dat vindt (of vond?) Abeltje Hoogenkamp van haar selectie. Ze bundelde ze in 2008 onder de titel ”Symbolen worden tot cimbalen”. Wie maar een klein beetje afweet van de 20e-eeuwse lyriek herkent in de titel natuurlijk het ontroerende gedicht ”Werkster” van Gerrit Achterberg: „Zij kent de onderkant van kast en ledikant…”, etc. Over deze bundel poëzie, eerlijk gezegd: mijn keus zou er grotendeels anders uitzien. Ik mis wel wat namen die ik er graag bij gehad had. Maar daar wil ik nu geen punt van maken.
Hoogenkamp rangschikte haar honderdtal naar de orde van de klassieke kerkelijke liturgie. Met in het hart van het geheel: de preek. En over de preek schrijft ze behartenswaardige dingen in haar inleiding. „Een goed gedicht lijkt op een goede preek: ontregelend, raak en speciaal bedoeld voor jou.” Maar ze zijn niet allemaal goed. Zowel in gedichten als in preken is er heel wat dat voortkabbelend en slaapverwekkend is, aldus Abeltjes oordeel. Maar een echte preek en een echt gedicht grijpt je bij de lurven, vloert je vakkundig en kleedt je uit. Een schokkende ervaring, dat wel. Niet echt aangenaam. De inleidster nog even: „Het heeft iets te maken met gekend zijn, ontdekt, naakt. Je weet: (…) deze preek gaat over mij. Dit is zoals het is. Dit is Waar!”
Over de gedichten heb ik het nu even niet. Ik richt me op de preken. Op die van mezelf. Want aan die van anderen kom ik niet toe.
Het zit er bijna weer op, de kerkdiensten en de preken van 2016. Afgezien van enkele rouwdiensten stond ik dit jaar welgeteld 140 keer op de kansel. Waarvan een kleine honderd keer op die van de eigen gemeente. En nu nog één dienst, op de oudejaarsavond. Ik voel wel wat mee met onze koning. Hij had, zo zei de majesteit eerder deze week, geworsteld met zijn kersttoespraak. Ik kan erin komen. Wat te zeggen, en hoe?
Preken is immers niet je eigen woord, maar het Woord van de heilige God vertolken. Door onze belijdenis zelfs vergeleken met het hanteren van een sleutel. Daarmee ontsluiten en toesluiten. De deur van het hemelrijk openen of sluiten. Dat is nogal wat.
Richard Sibbes zei ooit: „Preken is lokken, dingen naar het hart. Predikanten zijn vrienden van de Bruidegom die het huwelijk tussen Christus en Zijn kerk tot stand moeten brengen. Ze moeten namens Hem een huwelijksaanzoek doen. Alle gaven en talenten die ze kregen moeten ze gebruiken om Christus en Zijn kerk bij elkaar te brengen.” Wat een aantrekkelijke taak!
Jawel, maar er is ook een andere kant. De prediking van Christus Zelf deed dat horen. Hij liet Zijn hoorders het gewicht van de eeuwigheid voelen, de laatste ernst. Jonathan Edwards ging in Zijn spoor toen hij eens preekte over ”Zondaren in de handen van een toornend God”. De beklemmende kracht van het Woord mag niet ontbreken.
Suffen en dutten
Oudjaar vraagt om de balans op te maken. Dienaren van het Woord in het bijzonder. Ze roepen anderen ertoe op, maar moeten allereerst zichzelf onder handen nemen. Heb ik mijn gemeente in het hart gegrepen? In ernst en bewogenheid, zoals mijn Zender dat van mij eist? Het mag niet zijn dat ik mijn gemeente, jongeren en ouderen, gelegenheid tot suffen en dutten geef door mijn slappe preekje. Zodat ze slaperig wachten op het amen, ondertussen bedenkend: straks is er koffie, en morgen is er weer een dag.
Er zijn parels te vinden in die bundel van Abeltje Hoogenkamp. Of beter: spiegels. Spiegels voor dominees vooral. Zoals deze, overgeschreven van Jan Luyken, uit zijn ”Spiegel van het menschelyk bedryf”. Erboven staat: ”De Leeraar”.
Die ’t Volck ter heemelwaard sal leiden,
Moet self van ’t Stof der Aarde scheiden,
Dat Leer, en Leeven, t’saamen gaa:
En Elck is hier de Wacht bevoolen,
Om door quaa Voorgang niet te doolen.
Men volg het Voetspoor Christi naa.
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl