Een schijnsel
Zoals het ging met de Farizeeën en de Schriftgeleerden, zo is het ook gelegen met de uiterlijke belijders. Zij kunnen veel goed doen, ja, er zijn er die met enkele uiterlijke oefeningen meer kunnen doen dan sommige kinderen Gods, terwijl ze toch hypocrieten zijn.De mens heeft door de zonde het schone beeld van God verloren en is het beeld van de duivel geworden. Maar er is in de onbekeerde nog een natuurlijk geweten overgebleven en het wezen en de krachten van zijn ziel. Ofschoon het zuivere zonlicht daarin is uitgeblust, schijnt er echter nog wel het donkere maanlicht van rede en billijkheid in. Dat toont hem steeds een groot onderscheid tussen eerlijke en oneerlijke dingen. Het zet hem ook aan tot het doen van burgerlijke goede dingen.
Hoewel bij de geboorte de ziel is verontreinigd door de zonde, zo is die besmetting bij de een dieper dan bij de ander, of zij wordt soms ingetoomd door goede bekenden. Dat zien we bij koning Joas. Hij deed wat recht was in de ogen des Heeren, al de dagen van de priester Jojada. Maar toen Jojada gestorven was, kroop Joas al snel uit zijn schulp en toonde aan de zoon van de priester zijn wreed en moorddadig hart. Joas doodde die zoon, die, toen hij stierf, uitriep: De Heere zal het zien en bezoeken. En dit deed iemand waar zo’n grote verwachting van was.
Sixtus Brunsvelt, predikant te Leeuwarden (Droevige vlekken van Jezus’ bruid, 1680)